Blad 9 van 9 bladen |
|
Getrouwd met
12611 Heilwich van KASSEL
Waaruit geboren:
1. |
Heylwich (zie 6305). |
12612 Willem van AELST, geboren ca
1460.
Waaruit geboren:
1. |
Jan Willemsz (zie 6306). |
14336 Jan VLOEYHIL, landman op een boerderij gelegen in de Stelhoek (vloeihil
= vloedheuvel) [1], geboren ca 1485 te
Sirjansland, overleden ca 1557 te Bruinisse.
Waaruit geboren:
1. |
Jacob Janse VLOEIJHIL (zie 7168). |
2. |
Het ontstaan van Bruinisse
De
naam Bruinisse werd omstreeks 1250 voor het eerst genoemd, dat was een schor
oostelijk van Duiveland, bewoond door schaapherders die zich beschermden tegen
hoge vloeden door een zogenaamde stelle te bouwen, een verhoogde plaats, waar
ook de schapen een drinkplaats hadden.
Waarschijnlijk was er ook nog een noordelijke stelle, de Stelhoek.
Bruinisse werd gesticht in de Bourgondische tijd, waarbij Philips de Goede
betrokken was bij de indijking van Bruinisse. Adriaan van Borssele, de heer van
Duiveland en nog een hele serie plaatsen was daar ook bij betrokken, zijn
schoonvader was dan ook Philips de Goede. Een oktrooi
van 27 februari 1452 vermeld als eerste iets over de inpoldering. Philips gaf
daarin Adriaan van Borssele het recht de schorren van Bruinisse te bedijken
maar dat gebeurde niet voor 1466.
Philips stierf in 1467 en hij maakte de inpoldering niet meer mee, de bedijking
had net een aanvang genomen en ook Adriaan maakte het niet veel langer, in 1468
stierf hij, zijn vrouw trouwde met een Adolf van Cleef en zij zette, met hulp
van haar tweede man het werk aan de bedijking voort. Zij waren dan ook de
stichters van Bruinisse, hun vermogen was zo groot dat zij daar geen enkele
moeite mee hadden. Adolf was eerder getrouwd geweest met een Portugese prinses.
Er
werd een kerk gebouwd, enkele honderden meters van het water af, wat toen
gebruikelijk was. Een brede straat met huizen aan beide kanten en beplant aan
beide zijden met bomen, liep van het water recht naar de kerk, de tegenwoordige
Oudestraat, toen de Houtstraat genoemd.
Rond de kerk werden in een ring huizen gebouwd, een vorm van bebouwing die je
ook tegenkomt in o.a. Middelharnis en Sommelsdijk.
De kerk was gewijd aan Jacobus, vermoord als martelaar door Herodus
(Handelingen 12:2}.
De Bourgondiërs bezaten Bruinisse nog een eeuw, maar in 1566 kreeg de
marktgraaf Maximiliaan van Veere geldgebrek en hij verkocht zijn bezittingen op
Schouwen-Duiveland, dus daar viel ook Bruinisse onder.
De polder werd gekocht door jhr Paulus van Hertsbeeke voor 20.000 gulden. Ook de gors van Rumoirt en de schor van Hardemee
kocht hij, voor f 3.600,-. Het hert in het gemeentewapen herinnert aan hem. In
1570 teisterde de Sint-Felixvloed de polder en in de loop van de zeventiger
jaren was er de Spaanse furie. Zelfs het doorsteken van de dijken verjoeg de
Spanjaarden niet. De inwoners vluchtten evenals Ambachtsheer van Hertsbeeke, die naar Antwerpen vluchtte waar zijn zeven
kinderen werden geboren.
Uiteindelijk verdwenen de Spanjaarden en de bevolking nam weer bezit van het
eiland en de zn. van jonker Paulus, burgemeester van Breda, kwam meerdere malen
in Bruinisse, hij bedijkte de Stoofpolder en herstelde verschillende gebouwen.
Bruinisse werd groter en mooier, de zuster van Jonker Jan schonk een tweede
molen en zij deed haar best het dorp te verfraaien, later zette haar zoon
Anthony de Jonge zich in voor het dorp. Hij zorgde er voor dat er een pottenbakkerij,
een brouwerij, een weverij en een schoenmakerij in het dorp kwamen. Verder
stelde hij een beurtschipper aan die op Dordrecht en Rotterdam voer. Ook zijn
opvolgers lieten Bruinisse niet in de steek, het dorp bleef welvarend, een van
hen, Antonie Nollens, liet een buitenplaats
aanleggen, zuidoostelijk van het dorp; nu ligt daar ongeveer het sportveld.
Bruinisse
bleef welvarend tot de Napoleontische tijd. Maar in 1773 was er het mosseloproer. Ruim 100 hoogaars voeren dagelijks uit
op de Oosterschelde om later hun kostbare vangt op de ‘kaai’ te verkopen.
Vooral vanuit Antwerpen kwamen handelaren de zwarte schelpen inslaan om ze in
hun eigen stad met grove winsten te verkopen. Het was een komen en gaan van
schippers en handelaren, dat soms tot chaotische taferelen leidde.
Hoogaar
Om enige orde in dit pandemonium te scheppen besloten de
Staten van Zeeland, vanuit Middelburg in te grijpen. Ze lieten de Ambachtsvrouwe (burgemeester) van Bruinisse een ordonnantie
uitvaardigen. Hierin werd bepaald dat elk schip dat de haven van Bruinisse
binnen wilde lopen zich via de havenmeester aan diende te melden. Daarna moest
men wachten tot men aan de beurt was om te kunnen lossen. Deze maatregel gold
voor alle schippers, zowel voor ‘vreemden’ als voor de Bruinisser
schippers.
Ook moest bij de havenmeester twee stuivers contant
worden afgerekend voor men naar de kade mocht varen. Het gemiddeld inkomen was
in die tijd ongeveer vijftig cent per dag. Dit was vragen om problemen. En die
kwamen er ook. Als de mosselschippers niet meteen hun levende mosselen konden
lossen stierven ze en waren onverkoopbaar. De Bruinisser
mosselschippers zagen de opbrengsten van hun hard en zwaar werk dagelijks
verder kelderen. De vissers kwamen gezamenlijk tegen de ordonnantie in juni
1773 in opstand. Langzaam werd de sfeer dreigend. Er werden zelfs soldaten
vanuit Zierikzee naar Bruinisse gestuurd om samen met de baljuw op te trekken
tegen de opstandige en demonstrerende vissers. Een twintigtal mosselvissers
trokken naar de woning van de ambachtsvrouwe van
Bruinisse, Maria Magdalena Stavenisse. Met veel geschreeuw eisten zij de
opheffing van de strenge voorschriften maar de ambachtsvrouwe
had al eens gehoord van afschuiven en verwees de vissers door naar de Staten
van Zeeland. Daar waren dezen het niet mee eens en ze verplaatsten zich naar de
woning van de baljuw.
Op
die maandag wilde de baljuw slechts vier mosselaars toelaten met als gevolg dat
de menigte weer een dreigende houding aannam. Allemaal of niemand, zei men en
de baljuw zwichtte daarvoor, zodat iedereen naar binnen kon om het besluit van
de vergadering aan te horen. De Staten van Zeeland waren minder gelukkig met de
gang van zaken in Bruinisse en er werden maatregelen genomen om herhaling te
voorkomen, een sergeant en een enige manschappen van het Zierikzeese garnizoen
zouden naar het dorp oprukken als er weer zoiets gebeurde. Het vroedschap werd
verweten veel te snel toegegeven te hebben en er werden waarschuwingen
aangeplakt. Maar de oude toestand was weer hersteld, niemand trok zich nog iets
aan van de ordonnantie, men laadde en loste dat het een lust was.
In de Franse tijd kwamen verschillende oevervallen voor in de dijken van het Zijpe,
dat steeds breder werd en de daarbij horende stroming. In 1780 werden de
Admiraliteitsgebouwen die op de dijk bij het Zijpeveer stonden, opgeslokt door
het woeste water[2].
Generatie
XV |
22528 Gherit HAMER, geboren ca 1457
te Loenen.
Gherit was de 2e zn. van Lubbert. Hij is waarschijnlijk de eerste
afstammeling die geen ontginner meer was. Hij en zijn vrouw Engele,
dochter van Herman van Wamel (pachter
van het molengoed in de buurtschap Sinderen), worden de eerste eigenaren van
het 'Lutteke Moelentiin'- ofwel het kleine molentje - en de daarbij behorende
boerderij 'de Adelaar'.
Het kleine molentje lag op de rechteroever van de Voorsterbeek. Aan de overkant
lagen windmolens van de toenmalige Heer van dit gebied. De Heer bezat een zgn.
molen- of windrecht. Dat betekende dat de boeren verplicht waren hun graan bij
die molen(s) te laten malen, maar bij de toepassing van dit molenrecht kwam
vaak misbruik voor doordat er teveel graan als maalkosten werd ingehouden. Als
reactie daarop werd soms een "vrije" molen gesticht, buiten het
ambtsgebied van de Heer.
Volgens de overlevering zou 'het Lutteke Moelentiin' ook zo'n vrije molen
zijn geweest, zo schreef de huidige bezitter van dit gebied Jhr. Mr. H.N.F.
Bosch ridder van Rosenthal in een brief d.d. 18 februari 1992 aan Gerrit Hamer.
In het laatste kwart van de 16e eeuw werd de onderslagmolen door
terugtrekkende Spaanse troepen vernield en is daarna waarschijnlijk nooit meer
als zodanig in gebruik geweest. Door oorlogsgeweld raakte de molen dus in
onbruik maar de boerderij bleef nog lange tijd bestaan. In stukken uit het
begin van de 17e eeuw is de naam van die boerderij "bij de Adelaar".
Deze boerderij is tot ca. 1722 in het bezit gebleven van de familie. De laatste
eigenaar was Jacob Hamer zn. van Gerrit Hamer van de Reuvensweert te
Cortenoever en Sibylle Jacobs.
Jacob Hamer werd in de kerk te Voorst begraven. Na het overlijden van Jacob
is de boerderij in verval geraakt en onder het gras verdwenen. Zo kwam er een
eind aan circa 225 jaar bewoning door een lid van de familie Hamer van de
boerderij 'De Adelaar' en het daarbij behorende molentje het 'Lutteke
Moelentiin'.
Uit een afstudeerscriptie van Luuk J. KEUNEN
uit 2001
Het goed de Natelt, ook wel Adelaar, Adelt of Arent genoemd, lag met het
noorden tegen de Voorsterbeek en met het westen tegen de Rijksstraatweg. Ten
oosten van de Natelt lag het goed Molentiin.
Het huis en erf zijn gelegen op een vlak vaaggrond met lemig fijn zand en
een klei- of zaveldek (kZn23). Direct achter het huis is echter een kalkloze
ooivaaggrond met zware zavel en lichte klei (Rd90C) te vinden. Deze gronden
zijn diep ontkalkt. Het zijn, zoals eerder gezegd, de resten van een oude oeverwal,
die door hun hoge ligging relatief goed geschikt waren als landbouwgrond.
Reeds in het inkomstenregister van de abdij van Prüm komt een stuk grond
voor waaruit een bepaalde opbrengst moest worden betaald en dat een "maet
inder Natet" wordt genoemd. Het woord 'maat' duidt erop dat het aan de
beek gelegen was.( .. )
Volgens het verpondingskohier van 1648 behoorden bij de Natelt, met huis,
hof en boomgaardje, 10 5/8 morgen zaailand, 11 morgen weiland en 260 roeden
tuin. Erbij behoorden de beekmaatjes, gronden aan de oevers van de
Voorsterbeek. Het was eigendom van de vrouwe van Goltsteijn, en werd verpacht
aan Evert van Beeck( .. )
De historie van het goed gaat dus niet verder terug dan 1573; omdat ten
westen van dit goed echter nog het veel oudere goed Molentiin lag, valt te
verwachten dat de grond van de Natelt al wel ontgonnen was, maar pas in de 16e
eeuw als een apart goed, met een hoeve erop, werd ingericht. De naam Adelt kan
met de vogel adelaar te maken hebben, maar omdat de oudste naam "Natelt"
is, wordt een relatie met 't nat- welk woord gebruikt wordt voor laag,
buitendijks, gebied, niet uitgesloten( .. )
Het goed Molentiin lag ten oosten van de Nadelt en grensde in het oosten aan
de beek die naar het zuiden toe achter de kerk van Voorst toe liep.
De localisering van dit goed gebeurde met behulp van een akte
uit het leenregister van Prüm uit 1538:
unserm und unser kirche von Prume gudt, genant Noerinck, gelegen
im kirspel von Voerst, im ampt van Veluwen, oestenwaerts zu anstoesz die Kirchestraessen
van Voerst, nordenwarts unsers eygen gudes, gnant Moelenzienden, sich
streckende uff die leyde, westenwarts anstoeszt die Noettelt myt der pastorien
und sudenwarts die gemein strass.
Ook tegenwoordig wordt het gebied ter plaatse nog 'het molentje'
genoemd.
De Adelaar
zn.
van Lubbert Gheritszn HAMER (zie 45056) getrouwd voor de
kerk ca 1490 met
22529 Engele van WAMEL, geboren ca
1465[3],
overleden ca 1553[4], dr. van
Herman
van WAMELL
(zie 45058).
Waaruit geboren:
1. |
Herman, landbouwer op 't
Molentiin,
geboren ca 1492 te Sinderen. Herman was de oudste zn. van Gherit. Hij
woonde en werkte op het Lutteke Molentiin waar ook zijn kinderen zijn
geboren. Samen met zijn jongere broer Albert heeft hij het landbouwbedrijf op
het Lutteke Molentiin uitgeoefend. |
2. |
Jan (zie 11264). |
3. |
Albert, landbouwer op 't
Mollentiin,
geboren ca 1502 te Sinderen Lutteke Molentiin. |
4. |
Peter,
geboren ca 1506 te Sinderen Lutteke Molentiin. De jongste zoon Peter zag niets in het
boerenbedrijf. Hij voelde zich aangetrokken tot de zeevaart en vertrok naar
Nieuwpoort waar hij zeeman is geworden. Ook een zn. van die Peter nl. Gerrit
Hamer heeft gevaren, want op zijn zerk in de Ned. Hervormde kerk te
Nieuwpoort staat geschreven: "Hier leit begrave Gert Pitersen Hamer ende
het ghewest ens to Jereuesale ende 2 mal tot Romen 2 mal tots Jacob en is
ghesteurven den 25 April ao 1602 ende Anna Gerrits zijn dochter, huisvrou van
Arien Michielsz. Montanie, si sterf Octbr. 19 ao 1625". |
Sinderen
22536 Brant WILLEMS, geboren ca
1445 te Voorst, zn. van Willem BRANTS (zie 45072) en Gerberich (zie 45073).
Waaruit geboren:
1. |
Reiner (verm) BRANTS (zie 11268). |
2. |
22538 Lubbert Hendricksz HISSINCK,
geboren ca 1423[5], vermeld eerste helft 15e eeuw
zn.
van Henrick Lubbertsz HISSINCK (zie 45076)
Getrouwd
ca 1460 met
22539 Geertruid ANDRIES[6],
dr. van Andries
WOLTERS (zie
45078) en Stijne
BRANTS
(zie 45079).
Waaruit geboren:
1. |
Geertjen Lubbers (zie 11269). |
25216 Jonkheer Aert
KYVIT/KIEVITS (de Oude) van VEEN, geboren ca 1412 te Veen[7],
overleden ca 1455[8].
Aert woonde in 1457 te Heusden, resp. in 1462 te Vlijmen; hij bezat
goederen in Heusden, Hedikhuizen, Baardwijk en Esch. Hij is met zijn echtgenote
begraven in de St-Jan te ’s-Hertogenbosch.
Hij bezat eene stenen huize te Vlijmen en Esch[9] en
voerde een schild met de roos in een vierendeeld schild met drie jachthoorns
(Nobility).
zn. van Willem
Arentsz KIEVITS van VEEN (zie 50432) en Elsa of Belia van HO(O)RNE (zie 50433)
Getrouwd
voor de kerk voor 1431 met
25217 Belia van BRUHEZE, geboren ca
1415, begraven ca 1487 te Den Bosch[10],
dr. van Rudolph
van BRUHEZE
(zie 50434).
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
|
3. |
Jan (de baljuw) KIEVITS van
VLIJMEN
(zie 12608). |
4. |
|
5. |
|
6. |
|
7. |
25218 Gijsbert Gijsbrechtsz van
ONSENOORT[11],
geboren ca 1410.
Margriet, Joanna , Aleijt ende Ijda, dogters van wijlen Gijsbrecht
Kuijst en Zachus, geheten Zeets die Roever, getrouwd met jonkvrouw Kathelijn
Gijsbrechts Kuijst dragen op aan Gijsbrecht zn. van wijlen Gijsbrecht Kuijst voornoemd, hun deel in de Reeckel tot Stripe.
Gijsbrecht Gijsbrechtz. Kuijst verpacht aan zijn schoonbroeder, Zeets die
Roever zijn erve in Stripe[12].
Zn.
van Ghijsbrecht
KUIJST
(zie 50436).
Waaruit geboren:
1. |
Margriet KUYST(en) van
HOUSOIRDE
(zie 12609). |
Generatie
XVI |
45056 Lubbert Gheritszn HAMER,
geboren ca 1428 te Nijbroek.
Van Lubbert is weinig bekend. Hij woonde in Loenen
op "ut Hammersgoet" . GH verwijst daarvoor naar blz. 19 van het
boekje van Ds. G. J. van der Burgt over de "Kerkgeschiedenis van Loenen en
Silven". Lubbert was ook weer landontginner en zijn grondbezit zal -
evenals dat van zijn vader - in het Loenense Broek hebben gelegen.
Zn.
van Gherit
HAMER (zie
90112).
Waaruit geboren:
1. |
Warner LUBBERTS, geboren ca 1455 te
Loenen. |
2. |
Gherit (zie 22528). |
3. |
Johan LUBBERTSEN, geboren omstr 1458 te Loenen. Johan wordt op 12-01-1481 ingeschreven als
nieuwe burger te Zutphen. |
4. |
Hendrik, geboren ca 1462 te Loenen. Hendrik komt voor op de "Schattingslijst
van de Veluwe jaar 1511/12 in Loenen ambt Apeldoorn. Hij is bezitter en
betaalt belasting. Evert en Gisbert hebben op dat moment geen goederen die
belast kunnen worden (vermelding P(auper). |
45058 Herman van WAMELL, ambtman van Prüm; pachter Lutteke Molentiin te Voorst, (geboren ca 1435).
Waaruit geboren:
1. |
Engele van WAMEL (zie 22529). |
45072 Willem BRANTS, geboren ca 1415
te Voorst
zn.
van Brant
Gerrits HISSINCK
(Berent Holthuijsen)
(zie 90144) en Mette (zie 90145)
Getrouwd
voor de kerk ca 1443 met
45073 Gerberich.
Waaruit geboren:
1. |
Brant WILLEMS (zie 22536). |
45076 Henrick Lubbertsz HISSINCK,
geboren ca 1394
zn. van Lubbert Gerritsz HISSINCK (zie 90152).
Waaruit geboren:
1. |
Lubbert Hendricksz (zie 22538). |
45078 Andries WOLTERS, geboren ca
1406
Getrouwd
ca 1440 te Voorst met
45079 Stijne BRANTS, geboren ca 1417
te Voorst, overleden ca 1493 te Voorst, vermeld als Holthoevedr, dr. van Brant
Gerrits HISSINCK
(Berent Holthuijsen)
(zie 90144) en Mette (zie 90145).
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
Geertruid ANDRIES (zie 22539). |
3. |
|
4. |
|
5. |
50432 Willem Arentsz
KIEVITS (de Jonge) van VEEN[13],
geboren ca 1381 te Veen op te Wiel, overleden ca 1425.
Willem
wordt vermeld in 1469[14];
verder is van hem weinig bekend[15]
Zn. van Aert Aert KIEVIT (zie 100864)
Getrouwd
met
50433 Elsa of Belia van HO(O)RNE.
Meest waarschijnlijk is dat deze Elsa van Horne
een zijtak is van de Heren van Horne-Cranendonk die in de 13e eeuw is
afgesplitst. Ze voerde hetzelfde wapenbeeld als de Van Horne's.
dr.
van Nn
van HO(O)RNE
(zie 100866) en Nn BRUHESE (zie 100867).
Waaruit geboren:
1. |
Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van VEEN (zie 25216). |
2. |
Jan
KIEVITS,
geboren 1414. |
50434 Rudolph van BRUHEZE, geboren
ca 1380, zn. van
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
Belia (zie 25217). |
3. |
Rutger, geboren ca 1425, getrouwd voor 1455 met Margaretha
(Margriet) van WIJCK. |
50436 Ghijsbrecht KUIJST, geboren
ca 1380.
Waaruit geboren:
1. |
Gijsbert Gijsbrechtsz van ONSENOORT (zie 25218). |
2. |
|
3. |
|
4. |
|
5. |
|
6. |
Generatie
XVII |
90112 Gherit HAMER, geboren ca 1394
te Nijbroek.
Saterdaghs nae Sinte Bonifacius dage, Lambert
Proys, Brant Claessoen, Claes Johanssoen, Gherit Hamer, Willem Smale en Johan
van Toerne die door burgemeesters, schepenen en raden van Campen gevangen
genomen waren, doen oervede (afzwering van vijandschap). Met het zegel van:
Lambert Proys, Johan van Toerne en Gherit Hamer
Gherit heeft tijdens of direct na het afbranden van 1427 Nijbroek verlaten
en heeft zich gevestigd in Loenen (Veluwe). Er liep destijds een weg van
Nijbroek naar het zuiden die Twello verbond met een belangrijke weg die liep
van Deventer via Loenen en Eerbeek naar Arnhem
Gherit was de oudste zn. van Andries. Hij is een paar jaar voor de
eeuwwisseling geboren in Nijbroek. In 1427 is Nijbroek afgebrand. Dat was voor
Gherit, die toen ongeveer 30 jaar oud was, aanleiding Nijbroek te verlaten en een
stukje naar het zuiden te trekken. Hij heeft zich toen gevestigd in Loenen,
waarschijnlijk in het Loenense Broek, waar hij het familieberoep van
landontginner heeft voortgezet. Er liep in die jaren al een weg van Nijbroek
naar het zuiden, die in Twello aansluiting gaf op een belangrijke weg die van
Deventer over Loenen naar Arnhem liep. Zie het kaartje van de oude wegen op de
Veluwe.
Na 1427 is Nijbroek weer heropgebouwd, maar bijna honderd jaar later nl. in
het jaar 1523 is het opnieuw afgebrand, zodat de wederopbouw voor een tweede
maal ter hand moest worden genomen. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat
Nybroek zou uitgroeien tot een stad wat nog duidelijk te zien is aan de opzet
van de dorpskom. In 17de eeuwse protocollen is in dit verband sprake van
"nae stadtregt van Nybroeck ende Landrecht van Veluwen". De oorkonden
waarop die stadsrechten gebaseerd waren zijn echter door de branden verloren
gegaan. In het stadsarchief van Antwerpen is echter nog een tinsboek van
Nijbroek uit 1534 bewaard gebleven. Dat boek had betrekking op 54 percelen. Uit
dat boek blijkt dat het land grotendeels behoort aan eigenaren van buiten
Nybroek, terwijl er slechts nog enkele eigenaren waren die gelieerd zijn aan de
vroegere kolonisten. Een stad is het nooit geworden, maar Nijbroek bestaat nog
steeds. Zie de bijgaande tekening met een "Gezigt op het Nijbroek" in
het begin der 19e eeuw.
Zn.
van Andries
HAMER
(zie 180224).
Waaruit geboren:
1. |
Lubbert Gheritszn (zie 45056). |
90144 Brant Gerrits HISSINCK
(Berent Holthuijsen)[16],
geboren ca 1365 te Voorst.
Berent Holthuisen x Mette worden vermeld in een Charter anno 1390.
Hij had meerdere zonen waarschijnlijk Wordt nog precies nagezocht. (zie bij
Brant Willems)
Nageslacht Berend gaat gewoon onder patronym verder.
Brant woonde op de Holthoeve.
zn. van Gerardus
Wenemar HISSINCK[17] (zie 180288) getrouwd voor
de kerk ca 1390.
met
90145 Mette.
Waaruit geboren:
1. |
Willem BRANTS (zie 45072). |
2. |
Stijne BRANTS (zie 45079). |
3. |
|
4. |
|
5. |
|
6. |
|
7. |
90152 Lubbert Gerritsz HISSINCK,
geboren ca 1362 te Voorst
zn.
van Gerardus
Wenemar HISSINCK (zie 180288).
Waaruit geboren:
1. |
Henrick Lubbertsz (zie 45076). |
90158 = 90144 Brant Gerrits HISSINCK (Berent Holthuijsen).
90159 = 90145 Mette.
100864 Aert Aert KIEVIT[18],
geboren ca 1352 te Den Bosch, overleden ca 1400.
Aert wordt in 1370 met zijn kinderen vermeld in het Bossche Schepenregister
no 1173 (1367-72) folio 37179, p. 13
zn. van Aert Jansz
(Arnold) KYVIT van DOVEREN (zie 201728) en Elisabeth van HERLAER (zie 201729).
Waaruit geboren:
1. |
Reynier KIEVITS van BOKHOVEN, geboren ca 1360 te
Bokhoven[19]. |
2. |
Jacob KIEVITS van VEEN, geboren ca 1364. Was leenman van de hertog van Brabant, bezat een
"ridderhofstadt" te Veen "met singel ende Wiel" genaamd
"optewiel". Zijn dochter Theodora was getrouwd met Dirck de
Borchgrave. Diens geslacht werd in België tot de gravenstand verheven onder
de naam "De Borchgrave d'Altena". Deze Dirck kreeg ook de hiervoor
genoemde "ridderhofstadt". Theodora stierf in 1484 |
3. |
Willem Arentsz KIEVITS van VEEN (zie 50432). |
Getrouwd
met
100867 Nn BRUHESE.
Waaruit geboren:
1. |
Elsa of Belia (zie 50433). |
Generatie
XVIII |
180224 Andries HAMER, schepen van Nijbroek, geboren ca 1356.
Peter van Mekeren, rigter,
alsmede Ywen Willemszoon en Andries Hamer, schepenen in het Nijbroek, doen
kond, dat Ampsen van den Zande namens zich zelf en Otto van Doernic, als
Ambtman van het convent van der Honepe, in hun schependom hebben verklaard dat
de abdis vrouw Agnis van Doernic, bij rade van het gemeene convent t.e. en
Ampsen t.a.z. hebben omgeruild en op elkander overgedragen twee stukken land,
zoodat het convent hebben zal 4 morgen lant in het Nijbroek, strekkende van den
Middeldijk then Geergravewaard en tusschen het lant van dat gesticht, t.e. die
van Frederick van Eze en Andries Hamer t.a.z. gelegen, doch bezwaard met des
Landheeren tiende en het geld der heeren van Monnichuizen, terwijl Ampsen
verkrijgen zou eenen kamp in Betwuwe onder Elster Kerspel, geheeten het
Bavenhaersche land, en strekkende van de Waijsche zege aan de lan van Winant
Scriver en van Hadewich van Heteren doch slechts bezwaard met den landsheeren
tiende.
Het zegel van Andries Hamer op de acte van 10 november 1401 (zeer sterk
versleten) vermeldt een schildje, voorzien van een diagonaal maalkruis met in
het bovenste en onderste kwartier de eerste letter van resp de voor- en
achternaam. De eventuele afbeeldingen in de overige kwartieren zijn niet
waarneembaar.
Andries was de oudste zn. van Gijsbertus. Hij
leefde in de 2e helft 14e eeuw/begin 15e eeuw.
Hij was in 1401 schepen van Nijbroek. Dit feit is bekend uit een akte van 10
november 1401, eveneens afkomstig uit het archief van het klooster 'Ter
Hunnepe'. De uit het Nederduitsch vertaalde tekst volgt hieronder.
GH (Gerrit Hamer) heeft geprobeerd een foto te krijgen van het
zegel van Andries Hamer maar dat was volgens de archivaris niet meer mogelijk
omdat het teveel was afgesleten. Met een sterk vergrootglas was echter nog te
zien dat het om een schildje ging waarop nog vaag een maalkruis te zien was. In
het bovenste en het onderste kwartier daarvan waren de beide eerste letters van
zijn voor- en achternaam afgebeeld.
Van zijn twee broers is nog het volgende bekend. Werner komt in Düsseldorf
terecht en Gherit wordt richter te Scalwijc.
Van Gherit beschikken we over de beschrijving van zijn zegel aan het Charter
nr. 1456 van het Kapittel van Oud Munster in het Rijksarchief te Utrecht.
Randschrift als naam: "Gherit Hamer 6-5-1397, richter tot Scalwyc".
Het zegel is gedwarsbalkt van 6 stukken, waarvan de even elk beladen met 3
schuinkruisjes.
Volgens GH heeft Werner grond kunnen kopen in de hoek die de Dussel met de
Rijn maakt. Hij zal daar op de hoger gelegen delen gewoond hebben en vandaaruit
het aangrenzende land hebben ontgonnen. In 1428 stuurt Werner vier van zijn
zonen naar de universiteit van Keulen.
Dit feit is gevonden in "Die Matrikel der Universitt Kln",
bearbeitet von Herman Keussen. Nachtrage 1389-1559, Bonn Verlag von P.
Hanstein. (Dit boek ligt ter inzage in de Atheneumbibliotheek te Deventer)
"Rector Johannes Dael alias Leijermolen de Novimagio van 28 Juni 1428
tot 20 December 1428, blz. 313.
Ingeschreven onder nummers:
61. Ghijsb.,
62 Herm.,
63 Gher.,
64 Reijn Hamer, de Dutzeldorp fraters".
Uit de vernoemingen leidt GH af dat Werner een zoon is van Gijsbertus. Zijn
zoon nr. 61 Ghijsb.(ertus) is dan vernoemd naar zijn vader; de vernoeming van
nr. 62. Herm.(anus) is niet thuis te brengen, nr. 63 Gher.(it) is vernoemd naar
zijn broer en nr. 64 Reijn(erus) is vernoemd naar zijn oom.
Ook Andries heeft een zoon naar zijn broer Gherit vernoemd en zijn zoon
Hendrik heeft weer een zoon die Rein heet. Deze vernoemingen zijn natuurlijk
geen sluitend bewijs van verwantschap, maar maakt die verwantschap wel
aannemelijk.
Nijbroek
Nijbroek maakte voor 1328 deel uit van het kerspel Terwolde. Dit is onder
meer af te leiden uit een oorkonde in het archief van de abdij Ter Hunnepe, een
klooster, dat vroeger ten zuidoosten van Deventer aan de Schipbeek heeft
gelegen.
Dit klooster had uitgebreide bezittingen op talrijke plaatsen in Gelderland
en Overijssel, ook in Terwolde, Nijbroek, Vaassen, Welsum, Oene, Wilp en
Voorst. In bedoeld stuk, dat gedateerd is 25 juni 1335, geven Diederic van den
Bussche en Johan Bec, schepenen te Nijebroeck in Wolderkerspel te kennen, dat
Mathias Bennenbroder in Nijbroeck vier morgen land in Wenmermarc verkoopt aan
het klooster Ter Hunnepe. Dat wil dus zeggen, dat Nijbroek, dat in 1328 een
afzonderlijk richterambt was met een eigen richter en schepenen.
In 1335 behoorde Nijbroek kerkelijk nog onder Terwolde. Enige jaren later,
in 1339, werd Nijbroek een afzonderlijk kerspel, met een eigen kerk en pastoor,
en dat is sindsdien gebleven. In dit verband moet er nog op gewezen worden, dat
Nijbroek reeds voor die tijd een kapel bezat, waar op gezette tijden
kerkdiensten gehouden en andere godsdienstige handelingen verricht werden. Deze
kapel moest de eer van Moederkerk aan die van Terwolde geven, dat wil zeggen:
ze moest belastingen in geld en/of natura opbrengen ten behoeve van de kerk en
pastoor te Terwolde, welke laatste in ruil daarvoor zijn herderlijke plichten
in de kapel vervulde. De Terwoldse kapelaan Jacobus Bonnaard, die de diensten
in de Nijbroeker kapel verrichtte, werd als eerste pastoor aangesteld.
Vanaf 1339 was Nijbroek dus geheel van Terwolde afgescheiden, zowel in het
wereldlijke als in het geestelijke bestuur. Maar de kerkelijke binding bleef
nog bestaan in de oude vorm: de kerkelijke gemeente van Nijbroek moest
jaarlijks een vast bedrag uitkeren voor het onderhoud van de Terwoldse
pastoors. Deze geldelijke bijdrage is het laatst uitgekeerd in 1730, toen
Nijbroek nog f 8,20 aan Terwolde betaalde. Dit gebruik heeft dus ongeveer 400
jaar stand gehouden.
De kapel was oorspronkelijk toegewijd aan de Heilige Remigius. Er zijn
meerdere heiligen van deze naam geweest, maar omdat de Nijbroeker kermis
vroeger in het laatst van augustus viel, moet hier bisschop Gregorius van
Utrecht bedoeld zijn, wiens feestdag viel op 25 augustus. Hij was afkomstig uit
de streek van Trier, leefde omstreeks 765, en was de derde bisschop van
Utrecht. Hij is het ook geweest, die Lebuinus naar de IJsselstreek stuurde om
het evangelie te verkondigen. Dit leidde tot de stichting van de kerken van
Wilp en Deventer. Behalve van Jacobus Bonnaard, die eerste pastoor, zijn er
verder in de Middeleeuwen geen namen van geestelijken bekend gebleven.
In de kerk van Nijbroek waren ook twee vicarien gesticht. De eerste was de
Sint Catharina -vicarie, die aan jaarlijkse inkomsten 58 gld en 1 st had.
Collatoren waren de prior van het klooster Monnikhuizen (bij Arnhem) en de
pastoor van Nijbroek. Collatoren wil zeggen dat zij de vicaris mochten
aanstellen. De andere vicarie, de Sint Agatha - vicarie, had jaarlijks aan
inkomsten 65 gld en 11 st en stond ter collatie van de pastoor.
Gregorius van Utrecht
Een vicarie is volgens de wet een stichting. Het was oorspronkelijk een
middeleeuwse rechtspersoon naar kerkelijk èn wereldlijk recht. Vanaf de
Reformatie zijn het geen geestelijke instellingen meer. Zij kregen veelal een
andere functie en vielen alleen nog maar onder het wereldlijke recht. Sinds de
invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek hebben vicarieën dezelfde juridische
jas aangetrokken als een gewone stichting, maar verschillen zij in hun
oorsprong. Op dit moment zijn er nog slechts zo'n 45 vicariestichtingen bekend
die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met in hun naam het woord
vicarie, prebende, beneficie, Fries leen, of capellanie
Oorspronkelijk was de vicarie in de Middeleeuwen een afgezonderd vermogen
waarvan de opbrengst bestemd was voor het levensonderhoud van een priester.
Deze vicaris moest daarvoor aan een bepaald altaar een of meer heilige missen
opdragen, in gebeden bepaalde personen gedenken en eventueel nog andere, in de
stichtingsbrief opgedragen, taken uitvoeren. De inkomsten van zo'n vicarie
werden gegeven aan een door de collator uitgekozen vicaris die formeel door de
geestelijke overheid (de bisschop) in dit geestelijk ambt werd gesteld. De
collator was de stichter of zijn opvolger, die het collatierecht had (ook
patronaatsrecht genoemd). De vicaris was dan bezitter van de vicarie geworden
onder de verplichting de vicariegoederen te beheren en die daarvoor kon
optreden in het rechtsverkeer.
De Staten van de gewesten brachten tijdens de Reformatie de vicarieën onder
het wereldlijke recht en wijzigden de bestemming (het werden veelal
studiebeurzen) en zij namen het toezicht op de bestemming en het beheer van de
goederen van de vicarieën van de geestelijke overheid over.
Zn. van Gijsbertus
HAMER
(zie 360448).
Waaruit geboren:
1. |
Gherit (zie 90112). |
2. |
Henric, geboren ca 1400 te Nijbroek. Hendrick wordt in 1437 burger van Kampen en voor
1476 ingeschreven als lid van de S. Kunera memorie (ora Kampen). Bij de
inschrijving in 1437 blijkt zijn vrouw al overleden. |
180288 Gerardus Wenemar HISSINCK,
geboren ca 1330, overleden na 1397 te Voorst.
Gerardus
betaalde tijns voor de Holthuizenstraat[20].
Waarschijnlijk heeft Wenemar als oudste zoon Hissinck gekregen (of deel van
Gerardus afgekocht, want op Hissinck zien we geen nageslacht van Gerardus meer)
Daarom is Gerardus waarschijnlijk niet onder de naam Hessinc doorgegaan.
Gezien de namen van de kinderen van Brant lijkt het niet onmogelijk dat ze
nageslacht zijn van Gerardus Hessinc (Zelfde namen als bij de kinderen van
Lubbert Wenemar Hissinck)
zn. van Wenemar Wenemars
HESSINCK
(zie 360576).
Waaruit geboren:
1. |
Lubbert Gerritsz (zie 90152). |
2. |
Brant Gerrits (Berent Holthuijsen) (zie 90144). |
180304 = 180288 Gerardus Wenemar HISSINCK.
201728 Aert Jansz (Arnold) KYVIT
van DOVEREN, schepen van Heusden
(1353),
geboren ca 1320 te Do(e)veren, overleden voor 1370 (kleine adel).
Aert was Schepen en Burgemeester van Heusden in 1353 woonde te
s'-Hertogenbosh "opden Wymolenberch" in 1368. Dit zou kunnen
bevestigen dat Aert inderdaad in 1353 en in Den Bosch geboren werd.
De vader van deze persoon is een hoogstwaarschijnlijke aansluiting[21].
zn. van Jan
Justinusz KYVIT (de oude) (zie 403456)
Getrouwd
met
201729 Elisabeth van HERLAER,
geboren ca 1325, overleden ca 1370[22]
dr.
van Meester
Gielis van HERLAER
(zie 403458).
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
|
3. |
Aert Aert KIEVIT (zie 100864). |
Generatie
XIX |
360448 Gijsbertus HAMER, geboren ca
1316 te Wessingen.
Gijsbert is de 4e zn. van Ghese en trouwt omstr 1344 waarschijnlijk met een dochter van Andries van
Emps (Epe). Onder deze naam komen hij en zijn nageslacht voor in de
buurtschappen onder Doornspijk nadat de graaf van Gelre enige horige lieden,
waaronder hijzelf, verplaatst had van Epe naar Doornspijk. Gijsbert ging naar
het Nieuwbroek en voerde daar de geslachtsnaam Hamer. Hij was ontginner en
handelde vanuit die hoedanigheid in grond.
Everart van Rijnsen, rigter, Klaas van Merten en Claas de Overlander,
schepenen in het Nijbroek, verklaren dat Gijsbert Hamer voor hen belijd heeft
verkocht en ten behoeve der nonnen van der Honepe opgedragen te hebben vier
pond land op de Geer tusschen de landen van dat Convent en de zijne gelegen[23]
Over de ontginning van Nijbroek is vrij veel bekend.
Oene, gunstig gelegen op een hoog terras, omringd door laagliggend moerasland,
had reeds vroeg bewoning. Ten zuiden van Oene ligt een gebied van vele
kilometers diepte dat over een grote lengte nog deel uitmaakt van het stroombed
van de IJssel. Bovendien lag dat gebied in een kom, met kreken en beken die
vanaf de Veluwestuwwal in dat gebied uitmondden. Het was een ondoordringbaar
moerasbos, met veel els en wilg begroeid, dat een groot deel van het jaar onder
water stond.
In dat gebied was op de hoger gelegen delen zoals de
Steunenberg, de Ziel, de Geere, het Hogewold al enige bewoning. Daar wijst ook
de kapel op waar reeds lang voor 1300 kerkdiensten werden gehouden. Deze kapel
viel onder de kerk van Terwolde. De Gelderse graven hebben dit deels
ontoegankelijke land laten omvormen tot een welvarend gebied.
Graaf Reinald II pakte de ontginning op een voortvarende manier aan door in
1328 een concessie te verlenen aan twee ondernemers of locatores uit het
Hollands-Zeeuws watergebied, Johannes Verenbartenzone en Martijn Willems. Deze
kregen het recht en zij namen op zich dit land - "al zijn broek en
wildernis tussen Sconenburg en Werven dat voortaan Nybroek zou heten"- te
ontginnen. De twee locatores dachten ontginners en arbeiders aan te trekken uit
door het water bedreigde delen van Zeeland, Holland en Friesland. Die moesten
dan de dijken aanleggen, weteringen en sloten graven, de moerasbossen rooien 11
etc. Als tegenprestatie zouden die dan vrije lieden zijn die eigenaar werden
van de grond en boerderijen op hun nieuwe landerijen konden stichten tegen
betaling van tins aan de heer, die daarmee zijn inkomen vergrootte. Althans dat
is de versie van de historici. In hoeverre dat in Nybroek gelukt is weten we
niet precies, maar wel is duidelijk dat ook plaatselijke ontginners, boeren en
arbeiders daarbij zijn ingeschakeld. Een van die nieuwkomers was Gijsbert Hamer
zn. van Ghese HAMER (zie 720896).
Waaruit geboren:
1. |
Andries (zie 180224). |
2. |
|
3. |
Gherit, rigter tot Scalcwyc, geboren ca 1360, zegel:
gedwarsbalkt van 6 stukken, waarvan de even elk beladen zijn met 3
schuinkruisjes. |
0576
Wenemar Wenemars HESSINCK, geboren ca 1300 te Voorst[24].
Vermeld in 1415-Inschrijving van achterstallige betaling van tijnsen
in de Appenremarc[25]
[26].
zn.
van Wenemar HESSINC (zie 721152).
Waaruit geboren:
1. |
Wenemar Wenemar, geboren ca 1325 te Voorst, overleden na 1397 te Voorst, genoemd
in 1397 in de Appenremarc - de VI jug. 1 hont |
2. |
Gerardus Wenemar HISSINCK (zie 180288). |
403456 Jan Justinusz KYVIT (de
oude), geboren ca 1290 te Altena, woonde te Arnhem, Kleef en Doeveren (bij den
Bosch), overleden 1350, zn. van Justinus KYVIT (de Saxon) (zie 806912).
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
Dirck KIVIT, geboren ca 1319 te Kleef? Overleden ca 1390[27].
|
3. |
Evert,
geboren ca 1320 te Arnhem[28] |
4. |
Aert Jansz (Arnold) KYVIT van DOVEREN (zie 201728). |
5. |
Jan,
geboren 1325-35[29]. |
403458
Meester Gielis van HERLAER, bouwmeester sinds de vroege middeleeuwen, geboren ca 1290.
Waaruit geboren:
1. |
Elisabeth (zie 201729). |
Generatie
XX |
720896 Ghese HAMER, geboren ca 1280.
Ghese woonde op het oude Hamersgoed. Reynerus had
van dit goed in 1340 de "Hare" in gebruik. In 1340 betaalde Lambertus
aan Ghese tins voor perceel 26 in Zudendorp. Op de tinsrol van 1340 staan
vermeld Wenemarus, Ghese en Reynerus op de "Hare" in Wessingen.
zn.
van Warner
HAMER
(zie 1441792).
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
|
3. |
Gijsbertus (zie 360448). |
4. |
721152 Wenemar HESSINC, geboren ca
1270 te Voorst
Wenemar
vermeld te Voorst in 1326, 1336 en 1340.
Notitie: Wenemar en Thease Hessinc graven van Lude in den ambacht Voorst.
Vermeld in een fragment-rekening van een bede opgebracht door de lieden des
Graven van Gelre en de lieden van andere Heeren op de Veluwe omstreeks 1326.
1333-1334: Hessinc de VII jugera VI hont.
1336: Wenemarus Essinc en Tyare Essinc vermeld[30]
1339: Decimus (=tienpachter) Thealse Hissinc.
1340: Wenemaro Hissinc.
1383: Inschrijving van achterstallige betaling van tijnsen: in Appenremarc.
Wilhelmus de Zinderen (de Zinden) de IIII jug. XV d emptis erga Hissinc. (p.s.
Wilhelmus had waarschijnlijk zus Lutgard die met Jacob van der Welle op
Hackfort te Vorden trouwde, Hackfort bezat ook land in Baak/Steenderen!).
1412: idem Dominus Theodurus de Zinderen de IIII jug., quondam Hissinx XVI[31].
(Hissinck genealogie in wording)[32].
Betreft een minnelijke schikking ten aanzien van het
goed te Lubbenhuys met de broers Hissinc en Jan Creyenhoff en Fenne zijne vrouw
(Richter: Deric van Hoemen) dit zullen waarschijnlijk Wenemar en broer Gerardus
zijn geweest)[33].
zn. van Nn Wolters HISSINCK (zie 1442304).
Waaruit geboren:
1. |
Wenemar Wenemars HESSINCK (zie 360576). |
Geschiedenis buurtschappen onder Doornspijk
Vijf keer Doornspijk
De oudste vermelding van omstreeks het jaar 800 spreekt van de Villa
Thornspiic. Daaronder wordt verstaan een nederzetting met een zekere kern, de
plaats waar de eigenaar van het landgoed woonde. Zo'n villa bestond uit
verscheidene boerderijen die soms zelfs op vrij grote afstand van het
middelpunt lagen. In het jaar 1025 gaf koning Koenraad II drie boerderijen in
Dorenspic aan zijn dienstman Werner. Met deze vermelding van Doornspijk wordt
een gebied aangeduid waarvan de grenzen werden vastgesteld door de kerkelijke
overheid. Zo'n kerkelijk gebied heette een ker(k)spel en omvatte tenminste 120
gelovigen. De grenzen van dat kerspel zijn op enkele kleine veranderingen na
gehandhaafd als gemeentegrenzen van de gemeente Doornspijk. In 1332 gebruikten
de schepenen van Elburg bij een handelsovereenkomst in het Duitse Lbeck
het geheimzegel van Dorenspijt. Ze gaven als verklaring voor hun handelwijze:
"Onze stad droeg oudtijds de naam Dorenspijt". In de 16e eeuw kreeg
het gebied aan het einde van de Kerkdijk de naam Doornspijk. Na het zelfstandig
worden van Elburg vormde de kerk aan zee het nieuwe centrum van het kerspel
Doornspijk. In 1825 stortte de kerk aan zee in en verhuisde de naam Doornspijk
naar het gebied tegenover het erf Klarenbeek. Tenslotte werd bij de
gemeentelijke indeling van Nederland in de vorige eeuw vastgesteld dat
Doornspijk ook de gemeentenaam zou zijn. De oudste geschiedenis Het oudste
gedeelte van Doornspijk vinden we langs de Bovenweg bij Wessingen en Aperloo.
In het moerassige kustland van het Almere leefden zo weinig mensen dat
Wessingen en Aperloo al voor het jaar 800 kerkelijk bij Epe werden ingedeeld.
De namen worden door deze kerkelijke indeling als volgt verklaard: West Enge is
de Enk ten westen van Epe en Aperloo zou dan Eperloo moeten zijn met de
betekenis Bos van Epe. Deze kerkelijke indeling vinden we terug in een
eeuwenoud gebruik. Elk jaar kwam de pastoor van Epe met ham en bier naar
Wessingen. In ruil daarvoor ontving hij zijn aandeel in de graanoogst. De kerk
van Epe kende de Wessinger banken en het kerkhof had een speciale hoek voor de
bewoners van Wessingen. Liudger: "De nevel wijkt, de duisternis
vlucht" Deze oude Wessinger traditie van het "Papenzaad" voert
ons terug naar de tijd van Liudger, apostel der Friezen. Zijn grootvader was
een Friese edelman, die naar Luik was gevlucht. Daar kwam hij in aanraking met
het christendom en bekeerde zich tot dit geloof. Zijn zoon trouwde met een
vrome christin en uit dit huwelijk werd Liudger geboren. Na een vooropleiding
in Utrecht stuurden zijn ouders hem naar York in Engeland. Daar stond de beroemdste
school van West-Europa onder leiding van Alcu9nus. Later kreeg deze geleerde
van naam de hofschool van Karel de Grote onder zijn hoede. In 777, op 43-jarige
leeftijd, begon Liudger zijn apostelwerk in Deventer. Van daaruit breidden zijn
werkzaamheden zich uit naar het noorden, tot in de verste uithoeken van het
Friese Zeerijk. Aan het eind van iedere zomer zeilde hij vanuit Stavoren naar
Utrecht om daar tijdens de herfstmaanden les te geven aan de kloosterschool. Of
het nu daar is geweest of ergens in Doornspijk, er is een jongeman uit onze
streek onder zijn gehoor geweest. Hij raakte zo geboeid door die vreemde
woorden van liefde en genade dat hij zich liet dopen. In navolging van de
eerste christenen gaf hij al zijn goederen in Doornspijk weg; niet aan de armen
maar aan Liudger. In de akte van overdracht wordt voor de allereerste keer de
naam Doornspijk genoemd of zoals het toen beschreven werd: "in villa que
nuncupatur Thornspiic". Later is deze akte van overdracht teruggevonden in
het klooster van Werden aan de Roer in Duitsland. Dit klooster was in 796 door
Liudger gesticht. Om van dit klooster een centrum van beschaving en geleerdheid
te maken, gaf ook hij al zijn bezittingen weg, waaronder die van Doornspijk.
Nadien werd Liudger bisschop van Munster. Hij stierf in 809 als de voltooier
van het werk waarvan evangeliepredikers als Willibrord en Bonifatius de
grondleggers zijn geweest. Horst Jaarlijks kwam vader abt van het klooster te
Werden naar Horst om zijn bezittingen te inspecteren. De jaargelden werden
geïnd en het beheer voor het volgend jaar vastgesteld. Als het zakelijk
gedeelte met zijn horigen naar tevredenheid was
afgehandeld, volgde een dankdienst voor
de gelovigen uit de wijde omgeving. Deze bijeenkomst werd gehouden in het
kerkje aan de zee, dat ook bezit was van het klooster in Duitsland. De bisschop
van Utrecht was een andere grootgrondbezitter met eigendommen onder Horst. Deze
kerkvader had het te druk om zelf het beheer over zijn bezittingen te voeren en
leende daarom zijn rechten uit aan Herbert, Heer van Putten. Ook Herbert vond
het voordeliger om dit geleende goed niet zelf te beheren. Op zijn beurt leende
hij het uit aan zijn broers Helpricus en Henricus, aan Bertoldus van Elburg en
Johannes Spaan. Al deze leningen brachten geld op dat uiteindelijk door de
boeren - horigen -moest worden verdiend. We noemen nog een voorname eigenaar
met vele goederen onder Horst: de Graaf van Gelre. Boeren die op zijn land
werkten, waren horigen. Zij hoorden als het ware bij de inventaris van het bedrijf.
Als een vrij man op zo'n boerderij wilde werken, moest hij zich eerst aan de
horigheid onderwerpen. Weinigen voelden voor een levenslange loopbaan als
horige en vroegen om een tijdelijk dienstverband van bijvoorbeeld zes jaar. Als
de graaf hiermee instemde, verleende hij voor die periode
"opruckinge". Deze rechtsverhouding is tot het jaar 1792 normaal
geweest in alle buurtschappen onder Doornspijk. Toch kregen de boeren ook vanaf
de 14e eeuw de mogelijkheid om eigen grond in bezit te krijgen. Maar dat waren
wel woeste gronden, die eerst ontgonnen moesten worden. "De eerste boer
werkt zich dood, de tweede heeft een weinig brood en pas de derde voelt zich
groot". Het ontginningswerk was zwaar handwerk. Vooral lager gelegen
gronden als de Waterlandse Polder zijn een voortdurende zorg geweest.
Regelmatig tobde men met de afvoer van hemelwater. Niet voor niets is De
Soppenhof op een terp gebouwd en spreekt de naam boekdelen. Als resultaat van
gemeenschappelijke inspanning hadden de boeren een sluisje in de Papenbeek
laten bouwen. Jarenlang lukte het de twee sluismeesters voldoende geld voor
onderhoud bij elkaar te brengen. Totdat in 1862 in een klap alles vernield werd
door overstroming. Voor een nieuwe sluis hadden de boeren geen geld. Dit was de
aanleiding om van dit gebied een polder te maken. Uiterlijk veranderde er niets
maar een dergelijke status gaf wel het recht de gehele bevolking aan te slaan.
Op deze wijze kwam er spoedig geld voor een nieuw Vossensluisje. De naam
Papenbeek herinnert aan de tijd, waarin de pastoor van Doornspijk tot aan de
beek landerijen had. Hij had deze nodig voor zijn kudde. De parochie kon niet
volledig in zijn onderhoud voorzien, vandaar dit bijbaantje als herder. Toch
moeten er ook rijke boeren geweest zijn in vroeger dagen, want in 1951 werd een
geldschat gevonden in de buurt van de Klompenburg. Deze boerderij is een van de
weinige die in Horst overbleef na de stormramp van 1825.
Bijssel
Onder de verschillende grondheren komen we een oude bekende tegen: Herbertus
van Putten. Dit is geen wonder, want hij en zijn familie hadden in 1313 13
foliobladen nodig om al hun bezittingen vast te leggen. De jaarlijkse
boekhouding was prima in orde. Zo kunnen we nu nog lezen dat Gerardus van
Bijssel jaarlijks op St. Maarten 35 geldstukken en vier kapoenen moest leveren
als vergoeding voor n weiland. De buren van Bijssel hebben een Mheen gehad. Net
als in Elburg bestond daarop het recht van voor- en naweide. De voorweide was
voor "40 hameIen en een ram van Midden Meert tot Mayavont". De Graaf
van Gelre had in Bijssel 18 boerderijen, waarop horigen werkten en de bisschop
van Utrecht pikte ook een graantje mee in dit gebied. "Het goet tot
Bijssell" een versterkt adellijk huis is in handen geweest van
verschillende geslachten waaronder die van Zwaluwenburg bij Elburg. Achter het
huis waren een hof, plantages en vijf landerijen. Volgens overlevering is het
huis driemaal verplaatst vanwege voortdurende afkalving van de kust. Nu bestaat
al dit moois niet meer.
De Werfhorst
De bekendste van de zeven herengoederen van de graaf van Gelre is hier
ongetwijfeld de Mesenberch, waarnaar een weg genoemd is. De boeren van de
Werfhorst hadden overal in de wijde omgeving woeste gronden gekocht om door
ontginning een eigen bestaan op te bouwen. Dit had wel tot gevolg dat ze
dagelijks geruime tijd onderweg waren van het ene naar het andere akkertje.
Wegen waren er nauwelijks in die dagen, zodat al vroeg in de herfst het leven
zich op de boerderij terugtrok. Door plotselinge sterfgevallen, overstromingen,
oorlogen en andere rampen kwam het regelmatig voor dat de erfgenamen niet alle
familielanden opeisten. Pas bij de instelling van het kadaster in de Franse
tijd bleek hoe groot de chaos was. Veel kadasterambtenaren zijn in die tijd
schatrijk geworden door alles wat geen eigenaar had op eigen naam te zetten. De
Werfhorst ligt op één van de zandruggen, die evenwijdig met de kust lopen. Zo'n
zandrug bemoeilijkte de afwatering naar zee. Nadat in 1825 de kerk aan zee was
weggespoeld, is de buurtschap Werfhorst uitgegroeid tot de kern die nu
Doornspijk heet. De aanleg van de Zuiderzeestraatweg werkte stimulerend op de
groei van dit dorp. Op de oude Werfhorst kwam een tolgaarderswoning. Een nieuw
huis vlak voor de bocht in de weg heeft de oude naam overgenomen. De plaats van
het tolhuis geeft het vroegere centrum van de Werfhorst aan. Het tegenwoordige
centrum van Doornspijk ligt tegenover Klarenbeek. Tussen de beide kerken door
loopt een weg naar het gemeenschapscentrum "De Deel". Het hart van
Doornspijk wordt gevormd door een medisch centrum en een grote kei. Zo'n kei
vertelt iets over het ontstaan van het Doornspijkse landschap. Zulke stenen
zijn in de ijstijd met het ijs mee naar Nederland gekomen. Ook de grintgroeven
langs de kust en op de Haere zouden overblijfselen uit die tijd zijn. Door de
uitbreidingen van het schietterrein zijn de groeven niet meer in gebruik, maar
voorheen kwam het merendeel van de keitjes voor de stoepen in Elburg uit deze
omgeving.
Wessingen
Bij de oudste geschiedenis van Doornspijk zijn we deze naam al tegengekomen.
Ook hier behoorden, net als onder Horst, de alleroudste goederen aan het
klooster te Werden. De ontginningen vonden vooral plaats in noordelijke
richting in het zogenaamde Spaerbroek. De bekendste van deze ontgonnen
landerijen is Klarenbeek. Een naam als Schurftakkers doet vermoeden dat niet
alle ontginningen zo geslaagd zijn geweest. Pas sinds kort vindt voldoende
afwatering plaats om het land het hele jaar door te kunnen bewerken. Onder
Wessingen wordt het Campvelt gerekend met ondermeer "het erff op die
Haer". Vroeger stond huis den Haar aan de Weg over de Plaats. Nu vinden we
de Haere veel zuidelijker, aan de andere kant van de Bovenweg in de richting
van de zandverstuiving. De grens van Wessingen werd gevormd door de beide Schootbruggen.
Over deze goederen wordt al in 800 gesproken, zij het dan met de naam
Berugtanscotan. Rond 1600 werd de boerderij de Grote Schootbrugge als
edelmanswoning afgebeeld. Ten zuidoosten van Wessingen liggen de hoge gronden,
die uiteindelijk hun top bereiken op de Wol(d)berg. Deze schrale zandgronden
waren vroeger gemeenschappelijk bezit van de buren van Wessingen, waarop men
vooral schapen hield. In 1840 liepen er nog 2000 schapen op de Doornspijksche
Heide, verdeeld over een twintigtal kudden.Twee maal per jaar kwamen de boeren
bijeen op de schapenmarkt van Het Soerel. Steeds weer was het verbazingwekkend
hoe snel zo'n markt werd opgezet. Deze doorgaans stille plek aan een oeroude
Hessenweg bood dan een bont geheel van rijtuigen, tenten, koekkramen en tafels
met krentenbrood. Daar doorheen zochten druk pratende en handelende mannen hun
weg. Vaak wisselden ook herdershonden van eigenaar. Een ander hoogtepunt in het
jaar was het schaapscheerdersfeest. De wol werd voor de handel gereed gemaakt
en tijdelijk opgeslagen in wolkamers. Onbekendheid met deze zaken leidde ertoe
dat sommige mensen dit woord verbasterden tot Wolfskamer. Met een lichte
huivering werd dan gesproken over tijden, waarin rovers en wolven de Veluwe tot
een oord van verschrikkingen maakten. Niet voor niets zijn de namen
"Pasop" en "Kijkuit" gegeven aan eenzame plaatsen onder
Nunspeet. Toch zijn er ook mensen die niet bang zijn voor de eenzaamheid, maar
die zelfs zoeken. We denken hier aan het conferentieoord Noverosa dat grenst
aan de zandverstuiving. Al vijftig jaar is dit een centrum van de
Rozenkruisers. Eenmaal, in 1946, is het hier op de Haere overweldigend druk
geweest. Heel Nederland liep te hoop, omdat er goud was gevonden. Al gauw bleek
het winnen van dit edelmetaal duurder te zijn dan de opbrengst en dan gaat
goudkoorts vanzelf weer over.
Zudendorp
Onder die naam was vroeger de Hoge Enk bekend. Later werd ook wel officieel de
naam Oostbeek gebruikt. Vooral op landkaarten van zo'n vijftig jaar geleden. De
windrichting "zuid" in de naam Zudendorp geeft de ligging aan ten
opzichte van Elburg. Zodra we het woord wind in de mond nemen, denken we
opnieuw aan Herbert, Heer van Putten. Een van zijn heerlijke rechten was het
recht van molenwind in het gebied Doornspijk en aanvankelijk ook in Elburg.
Deze stad erkende dit recht niet en weigerde te betalen. In 1363 deed de Hertog
van Gelre uitspraak in dit geschil. Elburg werd van belasting vrijgesproken,
maar Doornspijk moest blijven betalen voor de molen op de Enk. Tot 1847 stond
de molen op de kaart afgebeeld op het kruispunt tegenover de huidige
Mattanjaschool. Merkwaardigerwijs is er weinig geschreven over de Hoge Enk.
Deze verhoging in het landschap ligt als het ware ge9soleerd tussen twee grote
weidegebieden. Tussen de bewoners onderling zijn zeer veel contacten en de
gemeenschapszin is groot. Dit is duidelijk tot uiting gekomen in de bouw van
het dorpshuis "Ons Huus". Dit vormt jaarlijks het centrum van de
feestweek. De Gerichtenweg leidt naar Elburg. Op het kruispunt met de Diepe
Steeg stond vroeger de galg van het gericht. Even verder leidt een zijweg naar
de Stoopschaar, een oude buurtschap bestaande uit slechts enkele boerderijen.
Aperloo
Vanaf de Hoge Enk is het maar een klein eindje om via de Stadsweg in Aperloo,
een cirkelvormig gebied met een doorsnede van ca. anderhalve kilometer, te
komen. Het centrum wordt gevormd door de boerderij van de familie Rozeboom,
Stadsweg 11. Aan de ronde vormen zien we dat dit gebied al zeer vroeg bewoond
was. Rechte lijnen in het landschap duiden op ontginningen, waar op de
Noordwest-Veluwe vermoedelijk al in de 12e eeuw een begin mee is gemaakt. In
1837 ontdekte H.R. Sneller in Aperloo op ongeveer een meter onder de grond een
stuk weg geplaveid met keistenen. Deze stenen kon hij goed gebruiken voor zijn
eigen woning. Tijdens het verslepen viel zijn oog op een merkwaardige steen met
twee gaten erin. Men vermoedde dat het hier om een Voor-Romeinse molensteen
ging. In hetzelfde gebied werd ook een middeleeuwse wijnkan gevonden. Beide
voorwerpen zijn spoorloos verdwenen. In Aperloo is in het jaar 1521 een
veldslag uitgevochten. Een Overijssels legertje was bij het Katerveer
overgestoken. Het stroopte de Veluwe af tot aan de Hierdense Beek bij
Harderwijk. Met rijke buit werd de terugtocht ingezet. De feestvreugde over
deze geslaagde operatie werd wreed verstoord door een Gelders leger bestaande
uit 300 ruiters en 1800 man voetvolk. De nederlaag in de velden van Aperloo was
verpletterend. Twee koperen kanonnen werden naar Elburg gesleept. Ter nagedachtenis
aan deze gedenkwaardige veldslag stonden ze tweehonderd jaar in het stadhuis
opgesteld. Daarna zijn ze verkocht voor oud metaal.
Oostendorp
Uit de naamgeving valt af te leiden dat Elburg als centrum werd genomen: ten
oosten van die stad lag Oostendorp. Deze kern wordt in 1307 genoemd, alweer in
verband met Herbert van Putten. Behalve hem komen we alle eerder genoemde
grondbezitters tegen. Een enkele nieuwe naam valt dadelijk op. Het zijn
"die Nonnen van Sente Agnieten bynnen Harderwijk". Zij bezaten maar
liefst 20 hectare in Oostendorp, waaronder het grote erf ter Beeke. De oude
kern van Oostendorp moeten we langs de Oostendorperstraatweg zoeken. Nog verder
naar Oosterwolde heette het "Oestendorp opper Claken". Ten Claken was
een oude familienaam. De hertog van Gelre had in Oostendorp 7 goederen waar
horigheid heerste. In de loop der tijd was het begrip horigheid zo uitgesleten,
dat geen enkele boer zich daar druk over maakte, zeker Wilmer Cuelen niet. Hij
had een schitterend geheel bestaande uit vijf aan elkaar gebouwde huizen, een
hooiberg van vijf roeden en om het erf populieren, essen, elzen en ook nog
twintig opgaande eikebomen. Toch moest Wilmer jaarlijks zijn horigheid erkennen
door afdracht van hereguldens, rijsvoeder en rookhoenders. Tevens moest er
altijd een rijzig paard met zadel en toom klaar staan voor het geval dat zijn
heer eens langs zou komen. Op de kaart van 1800 zijn slechts drie boerderijen
te vinden op de plaats waar nu het centrum van Oostendorp is. Nadat Thorbecke
in 1851 het platteland met de steden gelijk stelde, verviel de macht van de
ambtsjonkers. Voor Doornspijk betekende dit dat er een gemeentehuis moest
worden gebouwd en wel op een centraal punt van de uitgestrekte gemeente. De
juiste plaats werd gevonden tegenover Old Putten, want hier had immers ook
altijd de belangrijkste "jonker" van Doornspijk gewoond. Nadat in
1854 de koren windmolen De Tijd werd opgericht, waren de grenzen van het nieuwe
Oostendorp bepaald. Het groeide uit tot het enige "burgerdorp" binnen
de gemeente, met enige middenstanders, handwerkers en ambtenaren. De
gemeentesecretaris was de enige notabele; dokters, predikanten en burgemeester
woonden in een andere kern van de gemeente. Dit laatste gold voor de situatie
rond 1940. Noordeinde, Kerkdorp, Oosterwolde en Eekt Het gebied van de
voormalige gemeente Doornspijk ten noorden van Elburg strekte zich uit van de
Wijkwetering tot aan Noordeinde. Dit gebied heet Polder Oosterwolde. Alleen een
enkele bomengroep van de minstens vierhonderd jaar oude eendenkooi verstoort
het beeld van de eindeloze groene vlakte. In 1359 werd de Zomerdijk aangelegd.
Eigenlijk kon men nauwelijks spreken van een dijk, het was meer een kade, net
hoog genoeg om in de zomermaanden het zeewater uit de polder te houden. Tijdens
de winter overstroomde het gebied een of twee keer. De weinige boeren die er
woonden, waren hierop voorbereid en hadden hun huizen op terpen gebouwd. Langs
de Zomerdijk vormde zich op deze wijze zelfs nog een buurtschap die Dijkhuizen
werd genoemd. Tijdens de hevige storm van 1776 werden de laatste elf huizen
hiervan verwoest, hierbij verloren zeven mensen het leven. Pas in onze eeuw
durfde een boer de strijd tegen het water weer aan en bouwde een boerderij die
nu in het bezit is van de familie Stronkhorst. Na de onlangs afgeronde
verkaveling van de polder zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor
boerderijbouw. Een aantal boeren durfde nieuwbouw aan en het lijkt erop, dat we
spoedig weer kunnen spreken van Dijkhuizen als buurtschap tussen Elburg en
Noordeinde. Halverwege de dijk staat de oude polderschuur. Hierin werd het
gereedschap opgeslagen dat nodig was voor het onderhoud van de polder. Dit was
een voortdurende zorg van ons voorgeslacht. Een enkele maal werd het allemaal
te veel voor de boer en kon hij onmogelijk zijn dijkverplichtingen nakomen.
Tijdens de jaarlijkse dijkschouw ging hij dan in zijn hemd staan om de
dijkgraaf te laten weten dat hij afstand deed van zijn land. Later werd deze
vernederende manier van doen afgeschaft en hoefde hij enkel maar een schop in
de grond te steken. Tot 1955 stonden de huizen op Noordeinde allemaal achter de
dijk. Door afgraving is er nu een fraai vrij uitzicht naar het noorden!
Halverwege Noordeinde staat een grappig boerderijtje met de naam Hagedoorn. De
stenen die ervoor liggen zijn van de Noordermerksluis geweest. De polder
Oosterwolde had vier merken met een eigen afwateringssysteem. De drie merken
naar Elburg toe loosden het overtollige water rechtstreeks op de Zuiderzee. Het
Noordermerk lag hiervoor te laag. Vandaar dat er een windmolen op Noordeinde
heeft gestaan. De vlucht van de wieken bedroeg 22 meter. Langs de Grote Woldweg
ligt de Oosterwoldsche Molenvliet als herinnering aan die tijd. Aan de vroegere
hoofdweg naar Kampen ligt het schooltje van Noordeinde. Sinds 1887 is er een
eigen gebouwtje geweest. Daarvoor werd er les gegeven in een boerderijtje dat
in de Franse tijd ook nog douanestation voor de Fransen is geweest. De eerste
steen van het bijzondere kerkje van Noordeinde is gelegd op 2 oktober 1845. De
bouw hiervan is te danken aan koning Willem III. Hij bepaalde dat, toen de kerk
van het Kerkdorp werd verplaatst naar de Zandweg, er op het Noordeinde een
nieuw Godshuis moest worden gebouwd. In de nacht na de intredepreek van de
oefenaar G. de Leeuw stroomde de kerk vol water tot twee meter hoog. Ook 1916
was door de overstroming een rampjaar. Verder langs de Grote Woldweg komen we
langs een strook natuurgebied waar hoog opgaand riet de polder doorsnijdt. In
het voorjaar liggen hier grote rietbundels langs de weg. Dit rietland is het
werk van de bekende familie Daendels uit Hattem. Na de roerige patriottentijd
rond 1790 hebben zij zich hier bezig gehouden met het afgraven van veen voor
turf. Volgens Haasloop Werner heeft generaal Daendels hiervan maar weinig
plezier gehad. Het kostte meer dan het opleverde. Het is moeilijk voor te
stellen dat het Kerkdorp ooit het centrum van Oosterwolde is geweest met een
kerk in het midden. Nu grazen er alleen nog maar schapen en konijnen op het
kerkhof. Het steeds weerkerende water heeft de mensen doen besluiten naar de
Zandweg te verhuizen en daar een nieuwe kerk te bouwen. Slechts weinigen zijn
achtergebleven. Even voorbij het Kerkdorp is een afslag naar rechts, de
Winterdijk op, naar Hof ter Eekt. De Winterdijk ziet er niet als zodanig uit.
Alleen aan de kolk, de Wakolk, rechts van de weg is te zien, dat hier een
dijkdoorbraak is geweest. Wondere verhalen worden erover verteld. Het is er
niet pluis en 's nachts gaat men er angstig voorbij. Aan het einde van de Grote
Woldweg ligt sinds 1845 het nieuwe dorp Oosterwolde op de plaats waar het
voorheen Zandweg heette. Tot dinsdag 13 april 1976 werd het dorpsbeeld bepaald
door de hervormde kerk en de korenmolen "De Zon". Op die datum
brandde de 19e eeuwse beltmolen van de heer F. Spijkerboer af. Het vuur was tot
in de wijde omgeving te zien. Even voorbij de plaats waar vroeger de molen
gestaan heeft, is de afslag naar de Eekterweg. Daar heeft in 1343 het klooster
van Oosterwolde gelegen. De plaats wordt in de 17e eeuw nog aangeduid als "gelegen
bij d' windemolen aen Saentwegh". De Eekterweg loopt dwars door het
buurschap Eekt. De vele prachtige boerderijen doen vermoeden "dat ossen en
koeyen hier welig groeyen". Dit opschrift stond op een glazen bokaal in de
oude kerk van Oosterwolde. 't Harde 't Harde hebben we met opzet tot het laatst
bewaard om aan te geven dat het historisch gezien een laatbloeier is met
nauwelijks oude geschiedenis. Op een kaart van 150 jaar geleden is er nog geen
spoor van te bekennen, uitgezonderd de doorgaande zandwegen over de Woldberg.
De naam 't Harde bestond niet eens! Als in 1875 wordt besloten een militair
complex op de Woldberg aan te leggen, spreekt men dan ook van de legerplaats
Oldebroek. In 1930 bestond het Harde uit 39 huizen waarin 175 mensen woonden. In
1935 verrezen de eerste villa's waaronder Mariposa en de Vale Ouwe. Pas in 1953
zette de stormachtige ontwikkeling in die van 't Harde de grootste kern van de
Gemeente Doornspijk maakte. Als symbool van een nieuw tijdperk mogen we wijzen
op de bouw van het zwembad "De Hokseberg". Het ontwerp was van de
Nederlandsche Heidemaatschappij en gold als het mooiste van Nederland. Zo'n
zwembad is
tegenwoordig onmisbaar, al was het alleen maar om water bij de hand te hebben
bij bosbranden. Zoiets gebeurde werkelijk op 18juni 1970. Een hevige brand op
het Artillerie Schietkamp bedreigde 't Harde, slechts op het nippertje werd het
dorp gered. Drie villa's en drie huizen brandden af [34].
806912 Justinus KYVIT (de Saxon),
geboren ca 1255 te Arnhem?/ Altena? Overleden ca 1300.
Waaruit geboren:
1. |
Jan Justinusz (de oude) (zie 403456). |
Generatie
XXI |
1441792 Warner HAMER, geboren ca
1240,
woont in 1270 te Zudendorp op de Warner Hamers erve, Boeckeler Enck te
Zudendorp gemeente Doornspijk
Voor alle informatie genoemd bij de Hamer familie ligt de oorsprong
bij het artikel geplaatst in "Veluwse Geslachten" door Hein (Hendrik
Jan) Hamer uit Leidschendam.
leefde ca. 1270 in Zudendorp
Warner leefde op de 'Boeckelerenk' in Zudendorp, op de boerderij genaamd de
'Warner Hamers erve'. Hij was n van de 4 zonen van Arnoldus Hamer, die
omstreeks 1235 op het 'Hamersgoed' in Wessingen woonde. Bij de nazaten van twee
andere zonen van deze Arnoldus komt de naam Hamer niet meer voor, maar wel bij
Warner's nageslacht. Dat is de reden dat Warner door GH als stamvader is
opgenomen in zijn genealogie. Warner zelf kreeg vermoedelijk 6 kinderen, 5
zonen waaronder Ghese en waarschijnlijk een dochter met de naam Aleydis.
Over één van de broers van Warner is het volgende bekend. Deze Rodolphus
Arnoldszn is met een familielid van een zekere Herbert van Putten meegetrokken
naar Geesteren bij Ootmarsum. Daar komt een boerderij met de naam
"Hamer" voor aan de Huyerenseweg. Die boerderij komt ook voor in het
verpondingregister van Twente van 1601, Richtersampt Ootmarsum, plaats
Geesteren (blz. 163 - nr. 762). Dit erf te Geesteren heette in 1297
'Hademarinc'. GH verwijst in dit verband naar het boek van H.J. Moerman,
'Nederlandse plaatsnamen, een overzicht'. Volgens dat boek betekent Hademar met
de Frankische uitgang 'inc' Hamer. Uit genlias blijkt dat in de 19e en 20e eeuw
nog steeds een boerenfamilie met de naam Hamer in Geesteren woont. Of dat
nakomelingen van die Rodolphus zijn zal uit verder onderzoek moeten blijken.
Zn.
van Arnoldus
HAMER
(zie 2883584).
Waaruit
geboren:
1. |
Dirick, geboren ca 1270 te Zudendorp, woont
in 1300 samen met zijn helpers op de Warner Hamers hoeve te Zudendorp. |
2. |
|
3. |
Arnoldus, geboren ca 1280, leeft 1314. Arnoldus
verkrijgt van de grond aan de Aperlose kant van Zudendorp van de graaf een
deel in tins. |
4. |
Ghese (zie 720896). |
5. |
Reynerus, geboren ca
1280, gedoopt 1314. Reynerus en Aleydis woonden op het horige
goed de "kerreweghe"; zij verkrijgen in 1313/15 van de graaf van
Gelre grond aan de Aperlose kant van Zudendorp. |
6. |
1442304 Nn Wolters HISSINCK,
geboren ca 1245 zn. van Woltero HISSINGH (zie 2884608).
Waaruit geboren:
1. |
Wenemar HESSINC (zie 721152). |
2. |
Generatie
XXII |
2883584 Arnoldus HAMER, geboren ca
1215.
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
|
3. |
|
4. |
Warner (zie 1441792). |
2884608 Woltero HISSINGH, geboren
ca 1220 te Zutphen[35].
Notitie: Charter uit 1275:
Woltero Hiscingh - leenman op de Zutphense Eng
Waaruit geboren:
1. |
Nn Wolters HISSINCK (zie 1442304). |
Blad 9 van 9 bladen |
|
gemaakt met PRO-GEN 'Genealogie à la Carte' software
[2]
www.people.zeelandnet.nl/jepeka/pBruinissemain.html
[3] Anthonius
Broederschap te Zutphen 1532-1567
[4] Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567
[5] Genealogie Zwanenpol
[6] Genealogie Zwanenpol
[7] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[8] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[9] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits,
"Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond,
1985
[10]
http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[11] Schepenprotocol
van 's Hertogenbosch nr. R 1199, 85 ro 27-07-1429
[12] Schepenprotocol van 's Hertogenbosch nr. R
119985 ro 27-07-1429
[13] A.P.M.
Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits,"
eigen uitgave, Roermond, 1985
[14] RA
's-Hertogenbosch, reg.no. 1229 (1469) folio 100V
[15] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[16] Genealogie
Zwanepol
[17] Genealogie
Zwanepol
[18] A.P.M. Kievits
en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen
uitgave, Roermond, 1985
[19]
A.P.M. Kievits en
J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen
uitgave, Roermond, 1985
[20] Voorst Tijnslijst 1357(Anno 1397)
[21] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits,
"Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond,
1985
[22] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits,
"Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond,
1985
[23] Oorkondeboek
van Overijssel door Mr GJ ter Kuile, regenten 797-1350, V, 1334-1345, het
archief der abdij St Mariënhorst te ter Hennepe, woensdag 1344 na
Sacramentsdag)
[24] Voorst
Tijnslijst 1397 de VI jug.I hont (Appenmarc)
[25] Restanten van Tijnsbetalingen op de Veluwe
1371-1416
[26] Genealogie
Zwanepol
[27]
A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het
Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985
[28]
A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het
Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985
[29] A.P.M.
Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits,"
eigen uitgave, Roermond, 1985
[30] Rekeningen
van ontvangsten en uitgaven van renten en domeinverkopingen van de
Veluwe(Hertogenlijk Archief A-1.)
[31] Hertogenlijk
Archief nr. 13, La 6.
[32] Oud
Rechterlijke Archief Elburg dd. 08.12.1385 - inv. no. 1407 (reg.no.66)
[33] Genealogie Zwanepol
[34] Boek
"Doornspijk verleden in beeld", 1989 Uitgave van Arent thoe Boecop
oudheidkundige vereniging Elburg
[35]
Genealogie Zwanepol