Eerste blad    Vorig blad   

Blad 9 van 9 bladen

   


12610    Cornelis van TERBORGT

Getrouwd met

12611  Heilwich van KASSEL
Waaruit geboren:

   1. 

Heylwich (zie 6305).


12612    Willem van AELST, geboren ca 1460.
Waaruit geboren:

   1. 

Jan Willemsz (zie 6306).


14336    Jan VLOEYHIL,
landman op een boerderij gelegen in de Stelhoek (vloeihil = vloedheuvel) [1], geboren ca 1485 te Sirjansland, overleden ca 1557 te Bruinisse.
Waaruit geboren:

1.

Jacob Janse VLOEIJHIL (zie 7168).

2.

Jan.

 

Het ontstaan van Bruinisse

De naam Bruinisse werd omstreeks 1250 voor het eerst genoemd, dat was een schor oostelijk van Duiveland, bewoond door schaapherders die zich beschermden tegen hoge vloeden door een zogenaamde stelle te bouwen, een verhoogde plaats, waar ook de schapen een drinkplaats hadden.
Waarschijnlijk was er ook nog een noordelijke stelle, de Stelhoek.
Bruinisse werd gesticht in de Bourgondische tijd, waarbij Philips de Goede betrokken was bij de indijking van Bruinisse. Adriaan van Borssele, de heer van Duiveland en nog een hele serie plaatsen was daar ook bij betrokken, zijn schoonvader was dan ook Philips de Goede. Een oktrooi van 27 februari 1452 vermeld als eerste iets over de inpoldering. Philips gaf daarin Adriaan van Borssele het recht de schorren van Bruinisse te bedijken maar dat gebeurde niet voor 1466.
Philips stierf in 1467 en hij maakte de inpoldering niet meer mee, de bedijking had net een aanvang genomen en ook Adriaan maakte het niet veel langer, in 1468 stierf hij, zijn vrouw trouwde met een Adolf van Cleef en zij zette, met hulp van haar tweede man het werk aan de bedijking voort. Zij waren dan ook de stichters van Bruinisse, hun vermogen was zo groot dat zij daar geen enkele moeite mee hadden. Adolf was eerder getrouwd geweest met een Portugese prinses.

Er werd een kerk gebouwd, enkele honderden meters van het water af, wat toen gebruikelijk was. Een brede straat met huizen aan beide kanten en beplant aan beide zijden met bomen, liep van het water recht naar de kerk, de tegenwoordige Oudestraat, toen de Houtstraat genoemd.

Rond de kerk werden in een ring huizen gebouwd, een vorm van bebouwing die je ook tegenkomt in o.a. Middelharnis en Sommelsdijk.
De kerk was gewijd aan Jacobus, vermoord als martelaar door Herodus (Handelingen 12:2}. 


De Bourgondiërs bezaten Bruinisse nog een eeuw, maar in 1566 kreeg de marktgraaf Maximiliaan van Veere geldgebrek en hij verkocht zijn bezittingen op Schouwen-Duiveland, dus daar viel ook Bruinisse onder.
De polder werd gekocht door jhr Paulus van Hertsbeeke voor 20.000 gulden. Ook de gors van Rumoirt en de schor van Hardemee kocht hij, voor f 3.600,-. Het hert in het gemeentewapen herinnert aan hem. In 1570 teisterde de Sint-Felixvloed de polder en in de loop van de zeventiger jaren was er de Spaanse furie. Zelfs het doorsteken van de dijken verjoeg de Spanjaarden niet. De inwoners vluchtten evenals Ambachtsheer van Hertsbeeke, die naar Antwerpen vluchtte waar zijn zeven kinderen werden geboren.


Uiteindelijk verdwenen de Spanjaarden en de bevolking nam weer bezit van het eiland en de zn. van jonker Paulus, burgemeester van Breda, kwam meerdere malen in Bruinisse, hij bedijkte de Stoofpolder en herstelde verschillende gebouwen. Bruinisse werd groter en mooier, de zuster van Jonker Jan schonk een tweede molen en zij deed haar best het dorp te verfraaien, later zette haar zoon Anthony de Jonge zich in voor het dorp. Hij zorgde er voor dat er een pottenbakkerij, een brouwerij, een weverij en een schoenmakerij in het dorp kwamen. Verder stelde hij een beurtschipper aan die op Dordrecht en Rotterdam voer. Ook zijn opvolgers lieten Bruinisse niet in de steek, het dorp bleef welvarend, een van hen, Antonie Nollens, liet een buitenplaats aanleggen, zuidoostelijk van het dorp; nu ligt daar ongeveer het sportveld.

 

Bruinisse bleef welvarend tot de Napoleontische tijd. Maar in 1773 was er het mosseloproer. Ruim 100 hoogaars voeren dagelijks uit op de Oosterschelde om later hun kostbare vangt op de ‘kaai’ te verkopen. Vooral vanuit Antwerpen kwamen handelaren de zwarte schelpen inslaan om ze in hun eigen stad met grove winsten te verkopen. Het was een komen en gaan van schippers en handelaren, dat soms tot chaotische taferelen leidde.

 

https://www.zalig-zeeland.com/wp-content/uploads/De-hoogaars-het-visservaartuig-ui-de-16de-eeuw.-400x306.jpg

Hoogaar

 

Om enige orde in dit pandemonium te scheppen besloten de Staten van Zeeland, vanuit Middelburg in te grijpen. Ze lieten de Ambachtsvrouwe (burgemeester) van Bruinisse een ordonnantie uitvaardigen. Hierin werd bepaald dat elk schip dat de haven van Bruinisse binnen wilde lopen zich via de havenmeester aan diende te melden. Daarna moest men wachten tot men aan de beurt was om te kunnen lossen. Deze maatregel gold voor alle schippers, zowel voor ‘vreemden’ als voor de Bruinisser schippers.

Ook moest bij de havenmeester twee stuivers contant worden afgerekend voor men naar de kade mocht varen. Het gemiddeld inkomen was in die tijd ongeveer vijftig cent per dag. Dit was vragen om problemen. En die kwamen er ook. Als de mosselschippers niet meteen hun levende mosselen konden lossen stierven ze en waren onverkoopbaar. De Bruinisser mosselschippers  zagen de opbrengsten van hun hard en zwaar werk dagelijks verder kelderen. De vissers kwamen gezamenlijk tegen de ordonnantie in juni 1773 in opstand. Langzaam werd de sfeer dreigend. Er werden zelfs soldaten vanuit Zierikzee naar Bruinisse gestuurd om samen met de baljuw op te trekken tegen de opstandige en demonstrerende vissers. Een twintigtal mosselvissers trokken naar de woning van de ambachtsvrouwe van Bruinisse, Maria Magdalena Stavenisse. Met veel geschreeuw eisten zij de opheffing van de strenge voorschriften maar de ambachtsvrouwe had al eens gehoord van afschuiven en verwees de vissers door naar de Staten van Zeeland. Daar waren dezen het niet mee eens en ze verplaatsten zich naar de woning van de baljuw.

 

Op die maandag wilde de baljuw slechts vier mosselaars toelaten met als gevolg dat de menigte weer een dreigende houding aannam. Allemaal of niemand, zei men en de baljuw zwichtte daarvoor, zodat iedereen naar binnen kon om het besluit van de vergadering aan te horen. De Staten van Zeeland waren minder gelukkig met de gang van zaken in Bruinisse en er werden maatregelen genomen om herhaling te voorkomen, een sergeant en een enige manschappen van het Zierikzeese garnizoen zouden naar het dorp oprukken als er weer zoiets gebeurde. Het vroedschap werd verweten veel te snel toegegeven te hebben en er werden waarschuwingen aangeplakt. Maar de oude toestand was weer hersteld, niemand trok zich nog iets aan van de ordonnantie, men laadde en loste dat het een lust was.


In de Franse tijd kwamen verschillende oevervallen voor in de dijken van het Zijpe, dat steeds breder werd en de daarbij horende stroming. In 1780 werden de Admiraliteitsgebouwen die op de dijk bij het Zijpeveer stonden, opgeslokt door het woeste water[2].

 

afbeelding van Kuyperkaart gemeente Bruinisse van J Kuyper

 

 

 

 

 

 

 

Generatie XV

 
22528    Gherit HAMER, geboren ca 1457 te Loenen.


Gherit was de 2e zn. van Lubbert. Hij is waarschijnlijk de eerste afstammeling die geen ontginner meer was. Hij en zijn vrouw Engele, dochter  van Herman van Wamel (pachter van het molengoed in de buurtschap Sinderen), worden de eerste eigenaren van het 'Lutteke Moelentiin'- ofwel het kleine molentje - en de daarbij behorende boerderij 'de Adelaar'.

Het kleine molentje lag op de rechteroever van de Voorsterbeek. Aan de overkant lagen windmolens van de toenmalige Heer van dit gebied. De Heer bezat een zgn. molen- of windrecht. Dat betekende dat de boeren verplicht waren hun graan bij die molen(s) te laten malen, maar bij de toepassing van dit molenrecht kwam vaak misbruik voor doordat er teveel graan als maalkosten werd ingehouden. Als reactie daarop werd soms een "vrije" molen gesticht, buiten het ambtsgebied van de Heer.

Volgens de overlevering zou 'het Lutteke Moelentiin' ook zo'n vrije molen zijn geweest, zo schreef de huidige bezitter van dit gebied Jhr. Mr. H.N.F. Bosch ridder van Rosenthal in een brief d.d. 18 februari 1992 aan Gerrit Hamer.

In het laatste kwart van de 16e eeuw werd de onderslagmolen door terugtrekkende Spaanse troepen vernield en is daarna waarschijnlijk nooit meer als zodanig in gebruik geweest. Door oorlogsgeweld raakte de molen dus in onbruik maar de boerderij bleef nog lange tijd bestaan. In stukken uit het begin van de 17e eeuw is de naam van die boerderij "bij de Adelaar". Deze boerderij is tot ca. 1722 in het bezit gebleven van de familie. De laatste eigenaar was Jacob Hamer zn. van Gerrit Hamer van de Reuvensweert te Cortenoever en Sibylle Jacobs.

Jacob Hamer werd in de kerk te Voorst begraven. Na het overlijden van Jacob is de boerderij in verval geraakt en onder het gras verdwenen. Zo kwam er een eind aan circa 225 jaar bewoning door een lid van de familie Hamer van de boerderij 'De Adelaar' en het daarbij behorende molentje het 'Lutteke Moelentiin'.

Uit een afstudeerscriptie van Luuk J. KEUNEN uit 2001
Het goed de Natelt, ook wel Adelaar, Adelt of Arent genoemd, lag met het noorden tegen de Voorsterbeek en met het westen tegen de Rijksstraatweg. Ten oosten van de Natelt lag het goed Molentiin.
Het huis en erf zijn gelegen op een vlak vaaggrond met lemig fijn zand en een klei- of zaveldek (kZn23). Direct achter het huis is echter een kalkloze ooivaaggrond met zware zavel en lichte klei (Rd90C) te vinden. Deze gronden zijn diep ontkalkt. Het zijn, zoals eerder gezegd, de resten van een oude oeverwal, die door hun hoge ligging relatief goed geschikt waren als landbouwgrond.

Reeds in het inkomstenregister van de abdij van Prüm komt een stuk grond voor waaruit een bepaalde opbrengst moest worden betaald en dat een "maet inder Natet" wordt genoemd. Het woord 'maat' duidt erop dat het aan de beek gelegen was.( .. )

Volgens het verpondingskohier van 1648 behoorden bij de Natelt, met huis, hof en boomgaardje, 10 5/8 morgen zaailand, 11 morgen weiland en 260 roeden tuin. Erbij behoorden de beekmaatjes, gronden aan de oevers van de Voorsterbeek. Het was eigendom van de vrouwe van Goltsteijn, en werd verpacht aan Evert van Beeck( .. )

De historie van het goed gaat dus niet verder terug dan 1573; omdat ten westen van dit goed echter nog het veel oudere goed Molentiin lag, valt te verwachten dat de grond van de Natelt al wel ontgonnen was, maar pas in de 16e eeuw als een apart goed, met een hoeve erop, werd ingericht. De naam Adelt kan met de vogel adelaar te maken hebben, maar omdat de oudste naam "Natelt" is, wordt een relatie met 't nat- welk woord gebruikt wordt voor laag, buitendijks, gebied, niet uitgesloten( .. )

Het goed Molentiin lag ten oosten van de Nadelt en grensde in het oosten aan de beek die naar het zuiden toe achter de kerk van Voorst toe liep.

De localisering van dit goed gebeurde met behulp van een akte uit het leenregister van Prüm uit 1538:

unserm und unser kirche von Prume gudt, genant Noerinck, gelegen im kirspel von Voerst, im ampt van Veluwen, oestenwaerts zu anstoesz die Kirchestraessen van Voerst, nordenwarts unsers eygen gudes, gnant Moelenzienden, sich streckende uff die leyde, westenwarts anstoeszt die Noettelt myt der pastorien und sudenwarts die gemein strass.

 

Ook tegenwoordig wordt het gebied ter plaatse nog 'het molentje' genoemd.

 

https://www.gpswalking.nl/web/img/R350/DSC07803.JPG

De Adelaar



 zn.  van
Lubbert Gheritszn HAMER (zie 45056) getrouwd voor de kerk ca 1490 met
22529    Engele van WAMEL, geboren ca 1465[3], overleden ca 1553[4], dr. van
Herman van WAMELL (zie 45058).
Waaruit geboren:

   1. 

Herman, landbouwer op 't Molentiin, geboren ca 1492 te Sinderen.

Herman was de oudste zn. van Gherit. Hij woonde en werkte op het Lutteke Molentiin waar ook zijn kinderen zijn geboren. Samen met zijn jongere broer Albert heeft hij het landbouwbedrijf op het Lutteke Molentiin uitgeoefend.

Het bij de kleine molen land behorende land ligt ingeklemd tussen dat van de Adelaar, het Groot Molentiin, het Oertinck en de Voorsterbeek en is eigenlijk te klein voor een landbouwbedrijf. Ze zullen dus wel graan hebben verbouwd en enige veelteelt hebben bedreven, maar het eigenlijke werk bestond uit het malen van het koren voor de boeren uit de omtrek in die 'vrije' molen en de handel in graan.

Daarmee traden ze in de voetstappen van hun vader Gherit. Zijn jongere broer Jan 'vertrekt' naar Empe in het ambt Brummen. Vertrekken is een groot woord want Empe ligt in de aangrenzende buurgemeente, hooguit 1 à 2 kilometer verderop. Daar verkreeg hij omstreeks 1520 van de Heer van Sinderen het erfrecht van de boerderij de "Groot Heetcoal" met bijbehorende landerijen op het Gelders Hooft. (Zie de volgende paragraaf voor de rol die deze en andere boerderijen in de directe omgeving (naast de boerderijen de Adelaar en het Groot Heetcoal waren dit o.m. de Blake en het Oortjeshooftt) hebben gespeeld in de familie Hamer (zie ook de twee hierna opgenomen deelschetskaartjes met boerderijen in Voorst/Brummen resp. Brummen)

De Hamer's als pachters van deze grote boerderijen in Sinderen en Empe hebben er gedurende de 16e eeuw goed geboerd. Ze zullen wel iets aan veeteelt en andere zaken hebben gedaan, maar in hoofdzaak waren het grote, welvarende graanverbouwers. Het is duidelijk dat ze afnemers voor hun boerderijproducten nodig hadden, die ze soms vonden op de markten in Deventer, maar hoofdzakelijk in Zutphen.
Daar waren in die tijd - dus al ver voor het uitbreken van de 80-jarige oorlog - belangrijke graanmarkten. Het was vooral Johan Hamer, de 3e zn. van Jan Hamer, die daar niet alleen de tijd voor had, maar met name ook de geschiktheid voor de handel.


   2. 

Jan (zie 11264).

   3. 

Albert, landbouwer op 't Mollentiin, geboren ca 1502 te Sinderen Lutteke Molentiin.

   4. 

Peter, geboren ca 1506 te Sinderen Lutteke Molentiin.

De jongste zoon Peter zag niets in het boerenbedrijf. Hij voelde zich aangetrokken tot de zeevaart en vertrok naar Nieuwpoort waar hij zeeman is geworden. Ook een zn. van die Peter nl. Gerrit Hamer heeft gevaren, want op zijn zerk in de Ned. Hervormde kerk te Nieuwpoort staat geschreven: "Hier leit begrave Gert Pitersen Hamer ende het ghewest ens to Jereuesale ende 2 mal tot Romen 2 mal tots Jacob en is ghesteurven den 25 April ao 1602 ende Anna Gerrits zijn dochter, huisvrou van Arien Michielsz. Montanie, si sterf Octbr. 19 ao 1625".

 

Afbeeldingsresultaat voor voorsterbeek

Sinderen


22536    Brant WILLEMS, geboren ca 1445 te Voorst, zn. van
Willem BRANTS (zie 45072) en Gerberich (zie 45073).
Waaruit geboren:

   1. 

Reiner (verm) BRANTS (zie 11268).

   2. 

Jan (verm) BRANTS getrouwd met Geertgen.


22538    Lubbert Hendricksz HISSINCK, geboren ca 1423[5],
vermeld eerste helft 15e eeuw

 

 

zn. van Henrick Lubbertsz HISSINCK (zie 45076)

Getrouwd ca 1460 met
22539    Geertruid ANDRIES[6], dr. van
Andries WOLTERS (zie 45078) en Stijne BRANTS (zie 45079).
Waaruit geboren:

   1. 

Geertjen Lubbers (zie 11269).


25216    Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS (de Oude) van VEEN, geboren ca 1412 te Veen[7], overleden ca 1455[8].

 

http://www.bmeijs.nl/images/Kivits-wapen.jpg   Afbeeldingsresultaat voor wapenschild van horne

 

 

 


Aert woonde in 1457 te Heusden, resp. in 1462 te Vlijmen; hij bezat goederen in Heusden, Hedikhuizen, Baardwijk en Esch. Hij is met zijn echtgenote begraven in de St-Jan te ’s-Hertogenbosch.

Hij bezat eene stenen huize te Vlijmen en Esch[9] en voerde een schild met de roos in een vierendeeld schild met drie jachthoorns (Nobility).


zn. van
Willem Arentsz KIEVITS van VEEN (zie 50432) en Elsa of Belia van HO(O)RNE (zie 50433)

Getrouwd voor de kerk voor 1431 met
25217    Belia van BRUHEZE, geboren ca 1415, begraven ca 1487 te Den Bosch[10], dr. van
Rudolph van BRUHEZE (zie 50434).
Waaruit geboren:

   1. 

Reynier, geboren ca 1431.

   2. 

Roelof KIEVITS van VEEN, geboren ca 1435.

   3. 

Jan (de baljuw) KIEVITS van VLIJMEN (zie 12608).

   4. 

Margriet KIEVITS van VEEN, geboren ca 1445.

   5. 

Henric, geboren ca 1450.

   6. 

Willem, geboren ca 1458.

   7. 

Cornelis KIEVITS van VLIJMEN.


25218    Gijsbert Gijsbrechtsz van ONSENOORT[11], geboren ca 1410.

Margriet, Joanna , Aleijt ende Ijda, dogters van wijlen Gijsbrecht Kuijst en Zachus, geheten Zeets die Roever, getrouwd met jonkvrouw Kathelijn Gijsbrechts Kuijst dragen op aan Gijsbrecht zn. van wijlen Gijsbrecht Kuijst voornoemd, hun deel in de Reeckel tot Stripe.

Gijsbrecht Gijsbrechtz. Kuijst verpacht aan zijn schoonbroeder, Zeets die Roever zijn erve in Stripe[12].

 

Zn. van Ghijsbrecht KUIJST (zie 50436).
Waaruit geboren:

   1. 

Margriet KUYST(en) van HOUSOIRDE (zie 12609).

 

Generatie XVI


 
45056    Lubbert Gheritszn HAMER, geboren ca 1428 te Nijbroek.

Van Lubbert is weinig bekend. Hij woonde in Loenen op "ut Hammersgoet" . GH verwijst daarvoor naar blz. 19 van het boekje van Ds. G. J. van der Burgt over de "Kerkgeschiedenis van Loenen en Silven". Lubbert was ook weer landontginner en zijn grondbezit zal - evenals dat van zijn vader - in het Loenense Broek hebben gelegen.

 

Zn. van Gherit HAMER (zie 90112).
Waaruit geboren:

   1. 

Warner LUBBERTS, geboren ca 1455 te Loenen.

Warner is in 1478 ingeschreven in het Burgerboek van Zutphen met als aantekening "gratis".

   2. 

Gherit (zie 22528).

   3. 

Johan LUBBERTSEN, geboren omstr 1458 te Loenen.

 

Johan wordt op 12-01-1481 ingeschreven als nieuwe burger te Zutphen.

 

   4. 

Hendrik, geboren ca 1462 te Loenen.

 

Hendrik komt voor op de "Schattingslijst van de Veluwe jaar 1511/12 in Loenen ambt Apeldoorn. Hij is bezitter en betaalt belasting. Evert en Gisbert hebben op dat moment geen goederen die belast kunnen worden (vermelding P(auper).


45058    Herman van WAMELL,
ambtman van Prüm; pachter Lutteke Molentiin te Voorst, (geboren ca 1435).
Waaruit geboren:

   1. 

Engele van WAMEL (zie 22529).


45072    Willem BRANTS, geboren ca 1415 te Voorst

 

zn. van Brant Gerrits HISSINCK (Berent Holthuijsen) (zie 90144) en Mette (zie 90145)

Getrouwd voor de kerk ca 1443 met
45073    Gerberich.
Waaruit geboren:

   1. 

Brant WILLEMS (zie 22536).


45076    Henrick Lubbertsz HISSINCK, geboren ca 1394

 

 

 zn. van Lubbert Gerritsz HISSINCK (zie 90152).
Waaruit geboren:

   1. 

Lubbert Hendricksz (zie 22538).


45078    Andries WOLTERS, geboren ca 1406

Getrouwd ca 1440 te Voorst met
45079    Stijne BRANTS, geboren ca 1417 te Voorst, overleden ca 1493 te Voorst,
vermeld als Holthoevedr, dr. van Brant Gerrits HISSINCK (Berent Holthuijsen) (zie 90144) en Mette (zie 90145).
Waaruit geboren:

   1. 

Arent ANDRIES.


Arent en zijn broers waren dienstmannen van de Hertog van Gelre

 

Getrouwd met Nn Tonis EVERTSDR.

   2. 

Geertruid ANDRIES (zie 22539).

   3. 

Gerrit? ANDRIES, vermeld op tijnslijst.

   4. 

Johan ANDRIES.

   5. 

Wolter ANDRIES.


50432    Willem Arentsz KIEVITS (de Jonge) van VEEN[13], geboren ca 1381 te Veen op te Wiel, overleden ca 1425.

Willem wordt vermeld in 1469[14]; verder is van hem weinig bekend[15]

 

Zn.  van Aert Aert KIEVIT (zie 100864)

Getrouwd met
50433    Elsa of Belia van HO(O)RNE.

 

Afbeeldingsresultaat voor wapenschild van horne

 

Meest waarschijnlijk is dat deze Elsa van Horne een zijtak is van de Heren van Horne-Cranendonk die in de 13e eeuw is afgesplitst. Ze voerde hetzelfde wapenbeeld als de Van Horne's.

 

dr. van Nn van HO(O)RNE (zie 100866) en Nn BRUHESE (zie 100867).
Waaruit geboren:

   1. 

Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van VEEN (zie 25216).

   2. 

Jan KIEVITS, geboren 1414.


50434    Rudolph van BRUHEZE, geboren ca 1380, zn. van       
Waaruit geboren:

   1. 

Adriana, geboren ca 1410.

   2. 

Belia (zie 25217).

   3. 

Rutger, geboren ca 1425, getrouwd voor 1455 met Margaretha (Margriet) van WIJCK.


50436    Ghijsbrecht KUIJST, geboren ca 1380.
Waaruit geboren:

   1. 

Gijsbert Gijsbrechtsz van ONSENOORT (zie 25218).

   2. 

Aleijt.

   3. 

Ijda.

   4. 

Joanna.

   5. 

Kathalijn getrouwd met Zachus die ROEVER.

   6. 

Margriet.

 

Generatie XVII


 
90112    Gherit HAMER, geboren ca 1394 te Nijbroek.

Saterdaghs nae Sinte Bonifacius dage, Lambert Proys, Brant Claessoen, Claes Johanssoen, Gherit Hamer, Willem Smale en Johan van Toerne die door burgemeesters, schepenen en raden van Campen gevangen genomen waren, doen oervede (afzwering van vijandschap). Met het zegel van: Lambert Proys, Johan van Toerne en Gherit Hamer

Gherit heeft tijdens of direct na het afbranden van 1427 Nijbroek verlaten en heeft zich gevestigd in Loenen (Veluwe). Er liep destijds een weg van Nijbroek naar het zuiden die Twello verbond met een belangrijke weg die liep van Deventer via Loenen en Eerbeek naar Arnhem

Gherit was de oudste zn. van Andries. Hij is een paar jaar voor de eeuwwisseling geboren in Nijbroek. In 1427 is Nijbroek afgebrand. Dat was voor Gherit, die toen ongeveer 30 jaar oud was, aanleiding Nijbroek te verlaten en een stukje naar het zuiden te trekken. Hij heeft zich toen gevestigd in Loenen, waarschijnlijk in het Loenense Broek, waar hij het familieberoep van landontginner heeft voortgezet. Er liep in die jaren al een weg van Nijbroek naar het zuiden, die in Twello aansluiting gaf op een belangrijke weg die van Deventer over Loenen naar Arnhem liep. Zie het kaartje van de oude wegen op de Veluwe.
Na 1427 is Nijbroek weer heropgebouwd, maar bijna honderd jaar later nl. in het jaar 1523 is het opnieuw afgebrand, zodat de wederopbouw voor een tweede maal ter hand moest worden genomen. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat Nybroek zou uitgroeien tot een stad wat nog duidelijk te zien is aan de opzet van de dorpskom. In 17de eeuwse protocollen is in dit verband sprake van "nae stadtregt van Nybroeck ende Landrecht van Veluwen". De oorkonden waarop die stadsrechten gebaseerd waren zijn echter door de branden verloren gegaan. In het stadsarchief van Antwerpen is echter nog een tinsboek van Nijbroek uit 1534 bewaard gebleven. Dat boek had betrekking op 54 percelen. Uit dat boek blijkt dat het land grotendeels behoort aan eigenaren van buiten Nybroek, terwijl er slechts nog enkele eigenaren waren die gelieerd zijn aan de vroegere kolonisten. Een stad is het nooit geworden, maar Nijbroek bestaat nog steeds. Zie de bijgaande tekening met een "Gezigt op het Nijbroek" in het begin der 19e eeuw.

 

Zn. van Andries HAMER (zie 180224).
Waaruit geboren:

   1. 

Lubbert Gheritszn (zie 45056).


90144    Brant Gerrits HISSINCK (Berent Holthuijsen)[16], geboren ca 1365 te Voorst.

 


 
Berent Holthuisen x Mette worden vermeld in een Charter anno 1390.

Hij had meerdere zonen waarschijnlijk Wordt nog precies nagezocht. (zie bij Brant Willems)

Nageslacht Berend gaat gewoon onder patronym verder.

Brant woonde op de Holthoeve.


zn. van
Gerardus Wenemar HISSINCK[17] (zie 180288) getrouwd voor de kerk ca 1390.
met
90145    Mette.
Waaruit geboren:

   1. 

Willem BRANTS (zie 45072).

   2. 

Stijne BRANTS (zie 45079).

   3. 

Frederik BRANTS getrouwd met Truijde.

   4. 

Herman BRANTS getrouwd met Fenne.

   5. 

Jacob BRANTS.

   6. 

Jan BRANTS getrouwd met Jacobje.

   7. 

Peter BRANTS, geestelijke? (vermeld als hr).


90152    Lubbert Gerritsz HISSINCK, geboren ca 1362 te Voorst

 

 

zn. van Gerardus Wenemar HISSINCK (zie 180288).
Waaruit geboren:

   1. 

Henrick Lubbertsz (zie 45076).


90158 =    
90144 Brant Gerrits HISSINCK (Berent Holthuijsen).

 

 


90159 =    
90145 Mette.
 
100864    Aert Aert KIEVIT[18], geboren ca 1352 te Den Bosch, overleden ca 1400.

Aert wordt in 1370 met zijn kinderen vermeld in het Bossche Schepenregister no 1173 (1367-72) folio 37179, p. 13


zn. van
Aert Jansz (Arnold) KYVIT van DOVEREN (zie 201728) en Elisabeth van HERLAER (zie 201729).
Waaruit geboren:

   1. 

Reynier KIEVITS van BOKHOVEN, geboren ca 1360 te Bokhoven[19].

   2. 

Jacob KIEVITS van VEEN, geboren ca 1364.

Was leenman van de hertog van Brabant, bezat een "ridderhofstadt" te Veen "met singel ende Wiel" genaamd "optewiel". Zijn dochter Theodora was getrouwd met Dirck de Borchgrave. Diens geslacht werd in België tot de gravenstand verheven onder de naam "De Borchgrave d'Altena". Deze Dirck kreeg ook de hiervoor genoemde "ridderhofstadt". Theodora stierf in 1484

   3. 

Willem Arentsz KIEVITS van VEEN (zie 50432).


100866    Nn van HO(O)RNE

Getrouwd met
100867    Nn BRUHESE.
Waaruit geboren:

   1. 

Elsa of Belia (zie 50433).

 

Generatie XVIII


 
180224    Andries HAMER,
schepen van Nijbroek, geboren ca 1356.

Peter van Mekeren, rigter, alsmede Ywen Willemszoon en Andries Hamer, schepenen in het Nijbroek, doen kond, dat Ampsen van den Zande namens zich zelf en Otto van Doernic, als Ambtman van het convent van der Honepe, in hun schependom hebben verklaard dat de abdis vrouw Agnis van Doernic, bij rade van het gemeene convent t.e. en Ampsen t.a.z. hebben omgeruild en op elkander overgedragen twee stukken land, zoodat het convent hebben zal 4 morgen lant in het Nijbroek, strekkende van den Middeldijk then Geergravewaard en tusschen het lant van dat gesticht, t.e. die van Frederick van Eze en Andries Hamer t.a.z. gelegen, doch bezwaard met des Landheeren tiende en het geld der heeren van Monnichuizen, terwijl Ampsen verkrijgen zou eenen kamp in Betwuwe onder Elster Kerspel, geheeten het Bavenhaersche land, en strekkende van de Waijsche zege aan de lan van Winant Scriver en van Hadewich van Heteren doch slechts bezwaard met den landsheeren tiende.

Het zegel van Andries Hamer op de acte van 10 november 1401 (zeer sterk versleten) vermeldt een schildje, voorzien van een diagonaal maalkruis met in het bovenste en onderste kwartier de eerste letter van resp de voor- en achternaam. De eventuele afbeeldingen in de overige kwartieren zijn niet waarneembaar.

Andries was de oudste zn. van Gijsbertus. Hij leefde in de 2e helft 14e eeuw/begin 15e eeuw.
Hij was in 1401 schepen van Nijbroek. Dit feit is bekend uit een akte van 10 november 1401, eveneens afkomstig uit het archief van het klooster 'Ter Hunnepe'. De uit het Nederduitsch vertaalde tekst volgt hieronder.

GH (Gerrit Hamer) heeft geprobeerd een foto te krijgen van het zegel van Andries Hamer maar dat was volgens de archivaris niet meer mogelijk omdat het teveel was afgesleten. Met een sterk vergrootglas was echter nog te zien dat het om een schildje ging waarop nog vaag een maalkruis te zien was. In het bovenste en het onderste kwartier daarvan waren de beide eerste letters van zijn voor- en achternaam afgebeeld.

Van zijn twee broers is nog het volgende bekend. Werner komt in Düsseldorf terecht en Gherit wordt richter te Scalwijc.

Van Gherit beschikken we over de beschrijving van zijn zegel aan het Charter nr. 1456 van het Kapittel van Oud Munster in het Rijksarchief te Utrecht. Randschrift als naam: "Gherit Hamer 6-5-1397, richter tot Scalwyc".

Het zegel is gedwarsbalkt van 6 stukken, waarvan de even elk beladen met 3 schuinkruisjes.

Volgens GH heeft Werner grond kunnen kopen in de hoek die de Dussel met de Rijn maakt. Hij zal daar op de hoger gelegen delen gewoond hebben en vandaaruit het aangrenzende land hebben ontgonnen. In 1428 stuurt Werner vier van zijn zonen naar de universiteit van Keulen.
Dit feit is gevonden in "Die Matrikel der Universitt Kln", bearbeitet von Herman Keussen. Nachtrage 1389-1559, Bonn Verlag von P. Hanstein. (Dit boek ligt ter inzage in de Atheneumbibliotheek te Deventer)

"Rector Johannes Dael alias Leijermolen de Novimagio van 28 Juni 1428 tot 20 December 1428, blz. 313.
Ingeschreven onder nummers:
61. Ghijsb.,
62 Herm.,
63 Gher.,
64 Reijn Hamer, de Dutzeldorp fraters".

Uit de vernoemingen leidt GH af dat Werner een zoon is van Gijsbertus. Zijn zoon nr. 61 Ghijsb.(ertus) is dan vernoemd naar zijn vader; de vernoeming van nr. 62. Herm.(anus) is niet thuis te brengen, nr. 63 Gher.(it) is vernoemd naar zijn broer en nr. 64 Reijn(erus) is vernoemd naar zijn oom.

Ook Andries heeft een zoon naar zijn broer Gherit vernoemd en zijn zoon Hendrik heeft weer een zoon die Rein heet. Deze vernoemingen zijn natuurlijk geen sluitend bewijs van verwantschap, maar maakt die verwantschap wel aannemelijk.

Nijbroek
Nijbroek maakte voor 1328 deel uit van het kerspel Terwolde. Dit is onder meer af te leiden uit een oorkonde in het archief van de abdij Ter Hunnepe, een klooster, dat vroeger ten zuidoosten van Deventer aan de Schipbeek heeft gelegen.

Dit klooster had uitgebreide bezittingen op talrijke plaatsen in Gelderland en Overijssel, ook in Terwolde, Nijbroek, Vaassen, Welsum, Oene, Wilp en Voorst. In bedoeld stuk, dat gedateerd is 25 juni 1335, geven Diederic van den Bussche en Johan Bec, schepenen te Nijebroeck in Wolderkerspel te kennen, dat Mathias Bennenbroder in Nijbroeck vier morgen land in Wenmermarc verkoopt aan het klooster Ter Hunnepe. Dat wil dus zeggen, dat Nijbroek, dat in 1328 een afzonderlijk richterambt was met een eigen richter en schepenen.

In 1335 behoorde Nijbroek kerkelijk nog onder Terwolde. Enige jaren later, in 1339, werd Nijbroek een afzonderlijk kerspel, met een eigen kerk en pastoor, en dat is sindsdien gebleven. In dit verband moet er nog op gewezen worden, dat Nijbroek reeds voor die tijd een kapel bezat, waar op gezette tijden kerkdiensten gehouden en andere godsdienstige handelingen verricht werden. Deze kapel moest de eer van Moederkerk aan die van Terwolde geven, dat wil zeggen: ze moest belastingen in geld en/of natura opbrengen ten behoeve van de kerk en pastoor te Terwolde, welke laatste in ruil daarvoor zijn herderlijke plichten in de kapel vervulde. De Terwoldse kapelaan Jacobus Bonnaard, die de diensten in de Nijbroeker kapel verrichtte, werd als eerste pastoor aangesteld.

Vanaf 1339 was Nijbroek dus geheel van Terwolde afgescheiden, zowel in het wereldlijke als in het geestelijke bestuur. Maar de kerkelijke binding bleef nog bestaan in de oude vorm: de kerkelijke gemeente van Nijbroek moest jaarlijks een vast bedrag uitkeren voor het onderhoud van de Terwoldse pastoors. Deze geldelijke bijdrage is het laatst uitgekeerd in 1730, toen Nijbroek nog f 8,20 aan Terwolde betaalde. Dit gebruik heeft dus ongeveer 400 jaar stand gehouden.

De kapel was oorspronkelijk toegewijd aan de Heilige Remigius. Er zijn meerdere heiligen van deze naam geweest, maar omdat de Nijbroeker kermis vroeger in het laatst van augustus viel, moet hier bisschop Gregorius van Utrecht bedoeld zijn, wiens feestdag viel op 25 augustus. Hij was afkomstig uit de streek van Trier, leefde omstreeks 765, en was de derde bisschop van Utrecht. Hij is het ook geweest, die Lebuinus naar de IJsselstreek stuurde om het evangelie te verkondigen. Dit leidde tot de stichting van de kerken van Wilp en Deventer. Behalve van Jacobus Bonnaard, die eerste pastoor, zijn er verder in de Middeleeuwen geen namen van geestelijken bekend gebleven.

In de kerk van Nijbroek waren ook twee vicarien gesticht. De eerste was de Sint Catharina -vicarie, die aan jaarlijkse inkomsten 58 gld en 1 st had. Collatoren waren de prior van het klooster Monnikhuizen (bij Arnhem) en de pastoor van Nijbroek. Collatoren wil zeggen dat zij de vicaris mochten aanstellen. De andere vicarie, de Sint Agatha - vicarie, had jaarlijks aan inkomsten 65 gld en 11 st en stond ter collatie van de pastoor.
Gregorius van Utrecht

Een vicarie is volgens de wet een stichting. Het was oorspronkelijk een middeleeuwse rechtspersoon naar kerkelijk èn wereldlijk recht. Vanaf de Reformatie zijn het geen geestelijke instellingen meer. Zij kregen veelal een andere functie en vielen alleen nog maar onder het wereldlijke recht. Sinds de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek hebben vicarieën dezelfde juridische jas aangetrokken als een gewone stichting, maar verschillen zij in hun oorsprong. Op dit moment zijn er nog slechts zo'n 45 vicariestichtingen bekend die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met in hun naam het woord vicarie, prebende, beneficie, Fries leen, of capellanie

Oorspronkelijk was de vicarie in de Middeleeuwen een afgezonderd vermogen waarvan de opbrengst bestemd was voor het levensonderhoud van een priester. Deze vicaris moest daarvoor aan een bepaald altaar een of meer heilige missen opdragen, in gebeden bepaalde personen gedenken en eventueel nog andere, in de stichtingsbrief opgedragen, taken uitvoeren. De inkomsten van zo'n vicarie werden gegeven aan een door de collator uitgekozen vicaris die formeel door de geestelijke overheid (de bisschop) in dit geestelijk ambt werd gesteld. De collator was de stichter of zijn opvolger, die het collatierecht had (ook patronaatsrecht genoemd). De vicaris was dan bezitter van de vicarie geworden onder de verplichting de vicariegoederen te beheren en die daarvoor kon optreden in het rechtsverkeer.

De Staten van de gewesten brachten tijdens de Reformatie de vicarieën onder het wereldlijke recht en wijzigden de bestemming (het werden veelal studiebeurzen) en zij namen het toezicht op de bestemming en het beheer van de goederen van de vicarieën van de geestelijke overheid over.


Zn. van Gijsbertus HAMER (zie 360448).
Waaruit geboren:

   1. 

Gherit (zie 90112).

   2. 

Henric, geboren ca 1400 te Nijbroek.

Hendrick wordt in 1437 burger van Kampen en voor 1476 ingeschreven als lid van de S. Kunera memorie (ora Kampen). Bij de inschrijving in 1437 blijkt zijn vrouw al overleden.


180288    Gerardus Wenemar HISSINCK, geboren ca 1330, overleden na 1397 te Voorst.

 

 


Gerardus betaalde tijns voor de Holthuizenstraat[20].

Waarschijnlijk heeft Wenemar als oudste zoon Hissinck gekregen (of deel van Gerardus afgekocht, want op Hissinck zien we geen nageslacht van Gerardus meer)
Daarom is Gerardus waarschijnlijk niet onder de naam Hessinc doorgegaan.
Gezien de namen van de kinderen van Brant lijkt het niet onmogelijk dat ze nageslacht zijn van Gerardus Hessinc (Zelfde namen als bij de kinderen van Lubbert Wenemar Hissinck)


 zn. van
Wenemar Wenemars HESSINCK (zie 360576).
Waaruit geboren:

   1. 

Lubbert Gerritsz (zie 90152).

   2. 

Brant Gerrits (Berent Holthuijsen) (zie 90144).


180304 =    
180288 Gerardus Wenemar HISSINCK.
 
201728    Aert Jansz (Arnold) KYVIT van DOVEREN,
schepen van Heusden (1353), geboren ca 1320 te Do(e)veren, overleden voor 1370 (kleine adel).

Aert was Schepen en Burgemeester van Heusden in 1353 woonde te s'-Hertogenbosh "opden Wymolenberch" in 1368. Dit zou kunnen bevestigen dat Aert inderdaad in 1353 en in Den Bosch geboren werd.
De vader van deze persoon is een hoogstwaarschijnlijke aansluiting[21].


zn. van
Jan Justinusz KYVIT (de oude) (zie 403456)

Getrouwd met
201729    Elisabeth van HERLAER, geboren ca 1325, overleden ca 1370[22]

 

https://images.memorix.nl/cbg/thumb/350x350/796c3d61-c007-5245-2b93-aa422e8d18b9.jpg

 

dr. van Meester Gielis van HERLAER (zie 403458).
Waaruit geboren:

   1. 

Gielis, geboren ca 1340.

   2. 

Marcel KIEVITS, geboren ca 1345, getrouwd met Jutta KARPER.

   3. 

Aert Aert KIEVIT (zie 100864).

 

Generatie XIX


 
360448    Gijsbertus HAMER, geboren ca 1316 te Wessingen.


Gijsbert is de 4e zn. van Ghese en trouwt omstr 1344 waarschijnlijk met een dochter van Andries van Emps (Epe). Onder deze naam komen hij en zijn nageslacht voor in de buurtschappen onder Doornspijk nadat de graaf van Gelre enige horige lieden, waaronder hijzelf, verplaatst had van Epe naar Doornspijk. Gijsbert ging naar het Nieuwbroek en voerde daar de geslachtsnaam Hamer. Hij was ontginner en handelde vanuit die hoedanigheid in grond.

Everart van Rijnsen, rigter, Klaas van Merten en Claas de Overlander, schepenen in het Nijbroek, verklaren dat Gijsbert Hamer voor hen belijd heeft verkocht en ten behoeve der nonnen van der Honepe opgedragen te hebben vier pond land op de Geer tusschen de landen van dat Convent en de zijne gelegen[23]

Over de ontginning van Nijbroek is vrij veel bekend. Oene, gunstig gelegen op een hoog terras, omringd door laagliggend moerasland, had reeds vroeg bewoning. Ten zuiden van Oene ligt een gebied van vele kilometers diepte dat over een grote lengte nog deel uitmaakt van het stroombed van de IJssel. Bovendien lag dat gebied in een kom, met kreken en beken die vanaf de Veluwestuwwal in dat gebied uitmondden. Het was een ondoordringbaar moerasbos, met veel els en wilg begroeid, dat een groot deel van het jaar onder water stond.

In dat gebied was op de hoger gelegen delen zoals de Steunenberg, de Ziel, de Geere, het Hogewold al enige bewoning. Daar wijst ook de kapel op waar reeds lang voor 1300 kerkdiensten werden gehouden. Deze kapel viel onder de kerk van Terwolde. De Gelderse graven hebben dit deels ontoegankelijke land laten omvormen tot een welvarend gebied.

Graaf Reinald II pakte de ontginning op een voortvarende manier aan door in 1328 een concessie te verlenen aan twee ondernemers of locatores uit het Hollands-Zeeuws watergebied, Johannes Verenbartenzone en Martijn Willems. Deze kregen het recht en zij namen op zich dit land - "al zijn broek en wildernis tussen Sconenburg en Werven dat voortaan Nybroek zou heten"- te ontginnen. De twee locatores dachten ontginners en arbeiders aan te trekken uit door het water bedreigde delen van Zeeland, Holland en Friesland. Die moesten dan de dijken aanleggen, weteringen en sloten graven, de moerasbossen rooien 11 etc. Als tegenprestatie zouden die dan vrije lieden zijn die eigenaar werden van de grond en boerderijen op hun nieuwe landerijen konden stichten tegen betaling van tins aan de heer, die daarmee zijn inkomen vergrootte. Althans dat is de versie van de historici. In hoeverre dat in Nybroek gelukt is weten we niet precies, maar wel is duidelijk dat ook plaatselijke ontginners, boeren en arbeiders daarbij zijn ingeschakeld. Een van die nieuwkomers was Gijsbert Hamer


 zn. van Ghese HAMER (zie 720896).
Waaruit geboren:

   1. 

Andries (zie 180224).

   2. 

Werner? geboren ca 1358.

   3. 

Gherit, rigter tot Scalcwyc, geboren ca 1360, zegel: gedwarsbalkt van 6 stukken, waarvan de even elk beladen zijn met 3 schuinkruisjes.

 

0576    Wenemar Wenemars HESSINCK, geboren ca 1300 te Voorst[24].

 

 



Vermeld in 1415-Inschrijving van achterstallige betaling van tijnsen in de Appenremarc[25] [26].

zn. van Wenemar HESSINC (zie 721152).
Waaruit geboren:

   1. 

Wenemar Wenemar, geboren ca 1325 te Voorst, overleden na 1397 te Voorst, genoemd in 1397 in de Appenremarc - de VI jug. 1 hont

 2. 

Gerardus Wenemar HISSINCK (zie 180288).


403456    Jan Justinusz KYVIT (de oude), geboren ca 1290 te Altena, woonde te Arnhem, Kleef en Doeveren (bij den Bosch), overleden 1350, zn. van
Justinus KYVIT (de Saxon) (zie 806912).
Waaruit geboren:

   1. 

Adriaen, geboren ca 1318 te Arnhem.

   2. 

Dirck KIVIT, geboren ca 1319 te Kleef? Overleden ca 1390[27].

   3. 

Evert, geboren ca 1320 te Arnhem[28]

   4. 

Aert Jansz (Arnold) KYVIT van DOVEREN (zie 201728).

   5. 

Jan, geboren 1325-35[29].

 

403458    Meester Gielis van HERLAER, bouwmeester sinds de vroege middeleeuwen, geboren ca 1290.

 

https://images.memorix.nl/cbg/thumb/350x350/796c3d61-c007-5245-2b93-aa422e8d18b9.jpg


Waaruit geboren:

   1. 

Elisabeth (zie 201729).

 

Generatie XX


 
720896    Ghese HAMER, geboren ca 1280.

Ghese woonde op het oude Hamersgoed. Reynerus had van dit goed in 1340 de "Hare" in gebruik. In 1340 betaalde Lambertus aan Ghese tins voor perceel 26 in Zudendorp. Op de tinsrol van 1340 staan vermeld Wenemarus, Ghese en Reynerus op de "Hare" in Wessingen.

zn. van Warner HAMER (zie 1441792).
Waaruit geboren:

   1. 

Wenemarus GHESE, geboren ca 1310.

   2. 

Reynerus, geboren ca 1315.

   3. 

Gijsbertus (zie 360448).

   4. 

Lambertus GHESE, geboren ca 1320.


721152    Wenemar HESSINC, geboren ca 1270 te Voorst

 

 

Wenemar vermeld te Voorst in 1326, 1336 en 1340.

Notitie: Wenemar en Thease Hessinc graven van Lude in den ambacht Voorst. Vermeld in een fragment-rekening van een bede opgebracht door de lieden des Graven van Gelre en de lieden van andere Heeren op de Veluwe omstreeks 1326.
1333-1334: Hessinc de VII jugera VI hont.
1336: Wenemarus Essinc en Tyare Essinc vermeld[30]
1339: Decimus (=tienpachter) Thealse Hissinc.
1340: Wenemaro Hissinc.
1383: Inschrijving van achterstallige betaling van tijnsen: in Appenremarc. Wilhelmus de Zinderen (de Zinden) de IIII jug. XV d emptis erga Hissinc. (p.s. Wilhelmus had waarschijnlijk zus Lutgard die met Jacob van der Welle op Hackfort te Vorden trouwde, Hackfort bezat ook land in Baak/Steenderen!).
1412: idem Dominus Theodurus de Zinderen de IIII jug., quondam Hissinx XVI[31]. (Hissinck genealogie in wording)[32].

Betreft een minnelijke schikking ten aanzien van het goed te Lubbenhuys met de broers Hissinc en Jan Creyenhoff en Fenne zijne vrouw (Richter: Deric van Hoemen) dit zullen waarschijnlijk Wenemar en broer Gerardus zijn geweest)[33].


 zn. van
Nn Wolters HISSINCK (zie 1442304).
Waaruit geboren:

   1. 

Wenemar Wenemars HESSINCK (zie 360576).

 

Geschiedenis buurtschappen onder Doornspijk

Vijf keer Doornspijk
De oudste vermelding van omstreeks het jaar 800 spreekt van de Villa Thornspiic. Daaronder wordt verstaan een nederzetting met een zekere kern, de plaats waar de eigenaar van het landgoed woonde. Zo'n villa bestond uit verscheidene boerderijen die soms zelfs op vrij grote afstand van het middelpunt lagen. In het jaar 1025 gaf koning Koenraad II drie boerderijen in Dorenspic aan zijn dienstman Werner. Met deze vermelding van Doornspijk wordt een gebied aangeduid waarvan de grenzen werden vastgesteld door de kerkelijke overheid. Zo'n kerkelijk gebied heette een ker(k)spel en omvatte tenminste 120 gelovigen. De grenzen van dat kerspel zijn op enkele kleine veranderingen na gehandhaafd als gemeentegrenzen van de gemeente Doornspijk. In 1332 gebruikten de schepenen van Elburg bij een handelsovereenkomst in het Duitse L
beck het geheimzegel van Dorenspijt. Ze gaven als verklaring voor hun handelwijze: "Onze stad droeg oudtijds de naam Dorenspijt". In de 16e eeuw kreeg het gebied aan het einde van de Kerkdijk de naam Doornspijk. Na het zelfstandig worden van Elburg vormde de kerk aan zee het nieuwe centrum van het kerspel Doornspijk. In 1825 stortte de kerk aan zee in en verhuisde de naam Doornspijk naar het gebied tegenover het erf Klarenbeek. Tenslotte werd bij de gemeentelijke indeling van Nederland in de vorige eeuw vastgesteld dat Doornspijk ook de gemeentenaam zou zijn. De oudste geschiedenis Het oudste gedeelte van Doornspijk vinden we langs de Bovenweg bij Wessingen en Aperloo. In het moerassige kustland van het Almere leefden zo weinig mensen dat Wessingen en Aperloo al voor het jaar 800 kerkelijk bij Epe werden ingedeeld. De namen worden door deze kerkelijke indeling als volgt verklaard: West Enge is de Enk ten westen van Epe en Aperloo zou dan Eperloo moeten zijn met de betekenis Bos van Epe. Deze kerkelijke indeling vinden we terug in een eeuwenoud gebruik. Elk jaar kwam de pastoor van Epe met ham en bier naar Wessingen. In ruil daarvoor ontving hij zijn aandeel in de graanoogst. De kerk van Epe kende de Wessinger banken en het kerkhof had een speciale hoek voor de bewoners van Wessingen. Liudger: "De nevel wijkt, de duisternis vlucht" Deze oude Wessinger traditie van het "Papenzaad" voert ons terug naar de tijd van Liudger, apostel der Friezen. Zijn grootvader was een Friese edelman, die naar Luik was gevlucht. Daar kwam hij in aanraking met het christendom en bekeerde zich tot dit geloof. Zijn zoon trouwde met een vrome christin en uit dit huwelijk werd Liudger geboren. Na een vooropleiding in Utrecht stuurden zijn ouders hem naar York in Engeland. Daar stond de beroemdste school van West-Europa onder leiding van Alcu9nus. Later kreeg deze geleerde van naam de hofschool van Karel de Grote onder zijn hoede. In 777, op 43-jarige leeftijd, begon Liudger zijn apostelwerk in Deventer. Van daaruit breidden zijn werkzaamheden zich uit naar het noorden, tot in de verste uithoeken van het Friese Zeerijk. Aan het eind van iedere zomer zeilde hij vanuit Stavoren naar Utrecht om daar tijdens de herfstmaanden les te geven aan de kloosterschool. Of het nu daar is geweest of ergens in Doornspijk, er is een jongeman uit onze streek onder zijn gehoor geweest. Hij raakte zo geboeid door die vreemde woorden van liefde en genade dat hij zich liet dopen. In navolging van de eerste christenen gaf hij al zijn goederen in Doornspijk weg; niet aan de armen maar aan Liudger. In de akte van overdracht wordt voor de allereerste keer de naam Doornspijk genoemd of zoals het toen beschreven werd: "in villa que nuncupatur Thornspiic". Later is deze akte van overdracht teruggevonden in het klooster van Werden aan de Roer in Duitsland. Dit klooster was in 796 door Liudger gesticht. Om van dit klooster een centrum van beschaving en geleerdheid te maken, gaf ook hij al zijn bezittingen weg, waaronder die van Doornspijk. Nadien werd Liudger bisschop van Munster. Hij stierf in 809 als de voltooier van het werk waarvan evangeliepredikers als Willibrord en Bonifatius de grondleggers zijn geweest. Horst Jaarlijks kwam vader abt van het klooster te Werden naar Horst om zijn bezittingen te inspecteren. De jaargelden werden geïnd en het beheer voor het volgend jaar vastgesteld. Als het zakelijk gedeelte met zijn horigen naar tevredenheid was


afgehandeld, volgde een dankdienst voor de gelovigen uit de wijde omgeving. Deze bijeenkomst werd gehouden in het kerkje aan de zee, dat ook bezit was van het klooster in Duitsland. De bisschop van Utrecht was een andere grootgrondbezitter met eigendommen onder Horst. Deze kerkvader had het te druk om zelf het beheer over zijn bezittingen te voeren en leende daarom zijn rechten uit aan Herbert, Heer van Putten. Ook Herbert vond het voordeliger om dit geleende goed niet zelf te beheren. Op zijn beurt leende hij het uit aan zijn broers Helpricus en Henricus, aan Bertoldus van Elburg en Johannes Spaan. Al deze leningen brachten geld op dat uiteindelijk door de boeren - horigen -moest worden verdiend. We noemen nog een voorname eigenaar met vele goederen onder Horst: de Graaf van Gelre. Boeren die op zijn land werkten, waren horigen. Zij hoorden als het ware bij de inventaris van het bedrijf. Als een vrij man op zo'n boerderij wilde werken, moest hij zich eerst aan de horigheid onderwerpen. Weinigen voelden voor een levenslange loopbaan als horige en vroegen om een tijdelijk dienstverband van bijvoorbeeld zes jaar. Als de graaf hiermee instemde, verleende hij voor die periode "opruckinge". Deze rechtsverhouding is tot het jaar 1792 normaal geweest in alle buurtschappen onder Doornspijk. Toch kregen de boeren ook vanaf de 14e eeuw de mogelijkheid om eigen grond in bezit te krijgen. Maar dat waren wel woeste gronden, die eerst ontgonnen moesten worden. "De eerste boer werkt zich dood, de tweede heeft een weinig brood en pas de derde voelt zich groot". Het ontginningswerk was zwaar handwerk. Vooral lager gelegen gronden als de Waterlandse Polder zijn een voortdurende zorg geweest. Regelmatig tobde men met de afvoer van hemelwater. Niet voor niets is De Soppenhof op een terp gebouwd en spreekt de naam boekdelen. Als resultaat van gemeenschappelijke inspanning hadden de boeren een sluisje in de Papenbeek laten bouwen. Jarenlang lukte het de twee sluismeesters voldoende geld voor onderhoud bij elkaar te brengen. Totdat in 1862 in een klap alles vernield werd door overstroming. Voor een nieuwe sluis hadden de boeren geen geld. Dit was de aanleiding om van dit gebied een polder te maken. Uiterlijk veranderde er niets maar een dergelijke status gaf wel het recht de gehele bevolking aan te slaan. Op deze wijze kwam er spoedig geld voor een nieuw Vossensluisje. De naam Papenbeek herinnert aan de tijd, waarin de pastoor van Doornspijk tot aan de beek landerijen had. Hij had deze nodig voor zijn kudde. De parochie kon niet volledig in zijn onderhoud voorzien, vandaar dit bijbaantje als herder. Toch moeten er ook rijke boeren geweest zijn in vroeger dagen, want in 1951 werd een geldschat gevonden in de buurt van de Klompenburg. Deze boerderij is een van de weinige die in Horst overbleef na de stormramp van 1825.

Bijssel
Onder de verschillende grondheren komen we een oude bekende tegen: Herbertus van Putten. Dit is geen wonder, want hij en zijn familie hadden in 1313 13 foliobladen nodig om al hun bezittingen vast te leggen. De jaarlijkse boekhouding was prima in orde. Zo kunnen we nu nog lezen dat Gerardus van Bijssel jaarlijks op St. Maarten 35 geldstukken en vier kapoenen moest leveren als vergoeding voor n weiland. De buren van Bijssel hebben een Mheen gehad. Net als in Elburg bestond daarop het recht van voor- en naweide. De voorweide was voor "40 hameIen en een ram van Midden Meert tot Mayavont". De Graaf van Gelre had in Bijssel 18 boerderijen, waarop horigen werkten en de bisschop van Utrecht pikte ook een graantje mee in dit gebied. "Het goet tot Bijssell" een versterkt adellijk huis is in handen geweest van verschillende geslachten waaronder die van Zwaluwenburg bij Elburg. Achter het huis waren een hof, plantages en vijf landerijen. Volgens overlevering is het huis driemaal verplaatst vanwege voortdurende afkalving van de kust. Nu bestaat al dit moois niet meer.

De Werfhorst
De bekendste van de zeven herengoederen van de graaf van Gelre is hier ongetwijfeld de Mesenberch, waarnaar een weg genoemd is. De boeren van de Werfhorst hadden overal in de wijde omgeving woeste gronden gekocht om door ontginning een eigen bestaan op te bouwen. Dit had wel tot gevolg dat ze dagelijks geruime tijd onderweg waren van het ene naar het andere akkertje. Wegen waren er nauwelijks in die dagen, zodat al vroeg in de herfst het leven zich op de boerderij terugtrok. Door plotselinge sterfgevallen, overstromingen, oorlogen en andere rampen kwam het regelmatig voor dat de erfgenamen niet alle familielanden opeisten. Pas bij de instelling van het kadaster in de Franse tijd bleek hoe groot de chaos was. Veel kadasterambtenaren zijn in die tijd schatrijk geworden door alles wat geen eigenaar had op eigen naam te zetten. De Werfhorst ligt op één van de zandruggen, die evenwijdig met de kust lopen. Zo'n zandrug bemoeilijkte de afwatering naar zee. Nadat in 1825 de kerk aan zee was weggespoeld, is de buurtschap Werfhorst uitgegroeid tot de kern die nu Doornspijk heet. De aanleg van de Zuiderzeestraatweg werkte stimulerend op de groei van dit dorp. Op de oude Werfhorst kwam een tolgaarderswoning. Een nieuw huis vlak voor de bocht in de weg heeft de oude naam overgenomen. De plaats van het tolhuis geeft het vroegere centrum van de Werfhorst aan. Het tegenwoordige centrum van Doornspijk ligt tegenover Klarenbeek. Tussen de beide kerken door loopt een weg naar het gemeenschapscentrum "De Deel". Het hart van Doornspijk wordt gevormd door een medisch centrum en een grote kei. Zo'n kei vertelt iets over het ontstaan van het Doornspijkse landschap. Zulke stenen zijn in de ijstijd met het ijs mee naar Nederland gekomen. Ook de grintgroeven langs de kust en op de Haere zouden overblijfselen uit die tijd zijn. Door de uitbreidingen van het schietterrein zijn de groeven niet meer in gebruik, maar voorheen kwam het merendeel van de keitjes voor de stoepen in Elburg uit deze omgeving.

Wessingen
Bij de oudste geschiedenis van Doornspijk zijn we deze naam al tegengekomen. Ook hier behoorden, net als onder Horst, de alleroudste goederen aan het klooster te Werden. De ontginningen vonden vooral plaats in noordelijke richting in het zogenaamde Spaerbroek. De bekendste van deze ontgonnen landerijen is Klarenbeek. Een naam als Schurftakkers doet vermoeden dat niet alle ontginningen zo geslaagd zijn geweest. Pas sinds kort vindt voldoende afwatering plaats om het land het hele jaar door te kunnen bewerken. Onder Wessingen wordt het Campvelt gerekend met ondermeer "het erff op die Haer". Vroeger stond huis den Haar aan de Weg over de Plaats. Nu vinden we de Haere veel zuidelijker, aan de andere kant van de Bovenweg in de richting van de zandverstuiving. De grens van Wessingen werd gevormd door de beide Schootbruggen. Over deze goederen wordt al in 800 gesproken, zij het dan met de naam Berugtanscotan. Rond 1600 werd de boerderij de Grote Schootbrugge als edelmanswoning afgebeeld. Ten zuidoosten van Wessingen liggen de hoge gronden, die uiteindelijk hun top bereiken op de Wol(d)berg. Deze schrale zandgronden waren vroeger gemeenschappelijk bezit van de buren van Wessingen, waarop men vooral schapen hield. In 1840 liepen er nog 2000 schapen op de Doornspijksche Heide, verdeeld over een twintigtal kudden.Twee maal per jaar kwamen de boeren bijeen op de schapenmarkt van Het Soerel. Steeds weer was het verbazingwekkend hoe snel zo'n markt werd opgezet. Deze doorgaans stille plek aan een oeroude Hessenweg bood dan een bont geheel van rijtuigen, tenten, koekkramen en tafels met krentenbrood. Daar doorheen zochten druk pratende en handelende mannen hun weg. Vaak wisselden ook herdershonden van eigenaar. Een ander hoogtepunt in het jaar was het schaapscheerdersfeest. De wol werd voor de handel gereed gemaakt en tijdelijk opgeslagen in wolkamers. Onbekendheid met deze zaken leidde ertoe dat sommige mensen dit woord verbasterden tot Wolfskamer. Met een lichte huivering werd dan gesproken over tijden, waarin rovers en wolven de Veluwe tot een oord van verschrikkingen maakten. Niet voor niets zijn de namen "Pasop" en "Kijkuit" gegeven aan eenzame plaatsen onder Nunspeet. Toch zijn er ook mensen die niet bang zijn voor de eenzaamheid, maar die zelfs zoeken. We denken hier aan het conferentieoord Noverosa dat grenst aan de zandverstuiving. Al vijftig jaar is dit een centrum van de Rozenkruisers. Eenmaal, in 1946, is het hier op de Haere overweldigend druk geweest. Heel Nederland liep te hoop, omdat er goud was gevonden. Al gauw bleek het winnen van dit edelmetaal duurder te zijn dan de opbrengst en dan gaat goudkoorts vanzelf weer over.

Zudendorp
Onder die naam was vroeger de Hoge Enk bekend. Later werd ook wel officieel de naam Oostbeek gebruikt. Vooral op landkaarten van zo'n vijftig jaar geleden. De windrichting "zuid" in de naam Zudendorp geeft de ligging aan ten opzichte van Elburg. Zodra we het woord wind in de mond nemen, denken we opnieuw aan Herbert, Heer van Putten. Een van zijn heerlijke rechten was het recht van molenwind in het gebied Doornspijk en aanvankelijk ook in Elburg. Deze stad erkende dit recht niet en weigerde te betalen. In 1363 deed de Hertog van Gelre uitspraak in dit geschil. Elburg werd van belasting vrijgesproken, maar Doornspijk moest blijven betalen voor de molen op de Enk. Tot 1847 stond de molen op de kaart afgebeeld op het kruispunt tegenover de huidige Mattanjaschool. Merkwaardigerwijs is er weinig geschreven over de Hoge Enk. Deze verhoging in het landschap ligt als het ware ge9soleerd tussen twee grote weidegebieden. Tussen de bewoners onderling zijn zeer veel contacten en de gemeenschapszin is groot. Dit is duidelijk tot uiting gekomen in de bouw van het dorpshuis "Ons Huus". Dit vormt jaarlijks het centrum van de feestweek. De Gerichtenweg leidt naar Elburg. Op het kruispunt met de Diepe Steeg stond vroeger de galg van het gericht. Even verder leidt een zijweg naar de Stoopschaar, een oude buurtschap bestaande uit slechts enkele boerderijen.

Aperloo
Vanaf de Hoge Enk is het maar een klein eindje om via de Stadsweg in Aperloo, een cirkelvormig gebied met een doorsnede van ca. anderhalve kilometer, te komen. Het centrum wordt gevormd door de boerderij van de familie Rozeboom, Stadsweg 11. Aan de ronde vormen zien we dat dit gebied al zeer vroeg bewoond was. Rechte lijnen in het landschap duiden op ontginningen, waar op de Noordwest-Veluwe vermoedelijk al in de 12e eeuw een begin mee is gemaakt. In 1837 ontdekte H.R. Sneller in Aperloo op ongeveer een meter onder de grond een stuk weg geplaveid met keistenen. Deze stenen kon hij goed gebruiken voor zijn eigen woning. Tijdens het verslepen viel zijn oog op een merkwaardige steen met twee gaten erin. Men vermoedde dat het hier om een Voor-Romeinse molensteen ging. In hetzelfde gebied werd ook een middeleeuwse wijnkan gevonden. Beide voorwerpen zijn spoorloos verdwenen. In Aperloo is in het jaar 1521 een veldslag uitgevochten. Een Overijssels legertje was bij het Katerveer overgestoken. Het stroopte de Veluwe af tot aan de Hierdense Beek bij Harderwijk. Met rijke buit werd de terugtocht ingezet. De feestvreugde over deze geslaagde operatie werd wreed verstoord door een Gelders leger bestaande uit 300 ruiters en 1800 man voetvolk. De nederlaag in de velden van Aperloo was verpletterend. Twee koperen kanonnen werden naar Elburg gesleept. Ter nagedachtenis aan deze gedenkwaardige veldslag stonden ze tweehonderd jaar in het stadhuis opgesteld. Daarna zijn ze verkocht voor oud metaal.

Oostendorp
Uit de naamgeving valt af te leiden dat Elburg als centrum werd genomen: ten oosten van die stad lag Oostendorp. Deze kern wordt in 1307 genoemd, alweer in verband met Herbert van Putten. Behalve hem komen we alle eerder genoemde grondbezitters tegen. Een enkele nieuwe naam valt dadelijk op. Het zijn "die Nonnen van Sente Agnieten bynnen Harderwijk". Zij bezaten maar liefst 20 hectare in Oostendorp, waaronder het grote erf ter Beeke. De oude kern van Oostendorp moeten we langs de Oostendorperstraatweg zoeken. Nog verder naar Oosterwolde heette het "Oestendorp opper Claken". Ten Claken was een oude familienaam. De hertog van Gelre had in Oostendorp 7 goederen waar horigheid heerste. In de loop der tijd was het begrip horigheid zo uitgesleten, dat geen enkele boer zich daar druk over maakte, zeker Wilmer Cuelen niet. Hij had een schitterend geheel bestaande uit vijf aan elkaar gebouwde huizen, een hooiberg van vijf roeden en om het erf populieren, essen, elzen en ook nog twintig opgaande eikebomen. Toch moest Wilmer jaarlijks zijn horigheid erkennen door afdracht van hereguldens, rijsvoeder en rookhoenders. Tevens moest er altijd een rijzig paard met zadel en toom klaar staan voor het geval dat zijn heer eens langs zou komen. Op de kaart van 1800 zijn slechts drie boerderijen te vinden op de plaats waar nu het centrum van Oostendorp is. Nadat Thorbecke in 1851 het platteland met de steden gelijk stelde, verviel de macht van de ambtsjonkers. Voor Doornspijk betekende dit dat er een gemeentehuis moest worden gebouwd en wel op een centraal punt van de uitgestrekte gemeente. De juiste plaats werd gevonden tegenover Old Putten, want hier had immers ook altijd de belangrijkste "jonker" van Doornspijk gewoond. Nadat in 1854 de koren windmolen De Tijd werd opgericht, waren de grenzen van het nieuwe Oostendorp bepaald. Het groeide uit tot het enige "burgerdorp" binnen de gemeente, met enige middenstanders, handwerkers en ambtenaren. De gemeentesecretaris was de enige notabele; dokters, predikanten en burgemeester woonden in een andere kern van de gemeente. Dit laatste gold voor de situatie rond 1940. Noordeinde, Kerkdorp, Oosterwolde en Eekt Het gebied van de voormalige gemeente Doornspijk ten noorden van Elburg strekte zich uit van de Wijkwetering tot aan Noordeinde. Dit gebied heet Polder Oosterwolde. Alleen een enkele bomengroep van de minstens vierhonderd jaar oude eendenkooi verstoort het beeld van de eindeloze groene vlakte. In 1359 werd de Zomerdijk aangelegd. Eigenlijk kon men nauwelijks spreken van een dijk, het was meer een kade, net hoog genoeg om in de zomermaanden het zeewater uit de polder te houden. Tijdens de winter overstroomde het gebied een of twee keer. De weinige boeren die er woonden, waren hierop voorbereid en hadden hun huizen op terpen gebouwd. Langs de Zomerdijk vormde zich op deze wijze zelfs nog een buurtschap die Dijkhuizen werd genoemd. Tijdens de hevige storm van 1776 werden de laatste elf huizen hiervan verwoest, hierbij verloren zeven mensen het leven. Pas in onze eeuw durfde een boer de strijd tegen het water weer aan en bouwde een boerderij die nu in het bezit is van de familie Stronkhorst. Na de onlangs afgeronde verkaveling van de polder zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor boerderijbouw. Een aantal boeren durfde nieuwbouw aan en het lijkt erop, dat we spoedig weer kunnen spreken van Dijkhuizen als buurtschap tussen Elburg en Noordeinde. Halverwege de dijk staat de oude polderschuur. Hierin werd het gereedschap opgeslagen dat nodig was voor het onderhoud van de polder. Dit was een voortdurende zorg van ons voorgeslacht. Een enkele maal werd het allemaal te veel voor de boer en kon hij onmogelijk zijn dijkverplichtingen nakomen. Tijdens de jaarlijkse dijkschouw ging hij dan in zijn hemd staan om de dijkgraaf te laten weten dat hij afstand deed van zijn land. Later werd deze vernederende manier van doen afgeschaft en hoefde hij enkel maar een schop in de grond te steken. Tot 1955 stonden de huizen op Noordeinde allemaal achter de dijk. Door afgraving is er nu een fraai vrij uitzicht naar het noorden! Halverwege Noordeinde staat een grappig boerderijtje met de naam Hagedoorn. De stenen die ervoor liggen zijn van de Noordermerksluis geweest. De polder Oosterwolde had vier merken met een eigen afwateringssysteem. De drie merken naar Elburg toe loosden het overtollige water rechtstreeks op de Zuiderzee. Het Noordermerk lag hiervoor te laag. Vandaar dat er een windmolen op Noordeinde heeft gestaan. De vlucht van de wieken bedroeg 22 meter. Langs de Grote Woldweg ligt de Oosterwoldsche Molenvliet als herinnering aan die tijd. Aan de vroegere hoofdweg naar Kampen ligt het schooltje van Noordeinde. Sinds 1887 is er een eigen gebouwtje geweest. Daarvoor werd er les gegeven in een boerderijtje dat in de Franse tijd ook nog douanestation voor de Fransen is geweest. De eerste steen van het bijzondere kerkje van Noordeinde is gelegd op 2 oktober 1845. De bouw hiervan is te danken aan koning Willem III. Hij bepaalde dat, toen de kerk van het Kerkdorp werd verplaatst naar de Zandweg, er op het Noordeinde een nieuw Godshuis moest worden gebouwd. In de nacht na de intredepreek van de oefenaar G. de Leeuw stroomde de kerk vol water tot twee meter hoog. Ook 1916 was door de overstroming een rampjaar. Verder langs de Grote Woldweg komen we langs een strook natuurgebied waar hoog opgaand riet de polder doorsnijdt. In het voorjaar liggen hier grote rietbundels langs de weg. Dit rietland is het werk van de bekende familie Daendels uit Hattem. Na de roerige patriottentijd rond 1790 hebben zij zich hier bezig gehouden met het afgraven van veen voor turf. Volgens Haasloop Werner heeft generaal Daendels hiervan maar weinig plezier gehad. Het kostte meer dan het opleverde. Het is moeilijk voor te stellen dat het Kerkdorp ooit het centrum van Oosterwolde is geweest met een kerk in het midden. Nu grazen er alleen nog maar schapen en konijnen op het kerkhof. Het steeds weerkerende water heeft de mensen doen besluiten naar de Zandweg te verhuizen en daar een nieuwe kerk te bouwen. Slechts weinigen zijn achtergebleven. Even voorbij het Kerkdorp is een afslag naar rechts, de Winterdijk op, naar Hof ter Eekt. De Winterdijk ziet er niet als zodanig uit. Alleen aan de kolk, de Wakolk, rechts van de weg is te zien, dat hier een dijkdoorbraak is geweest. Wondere verhalen worden erover verteld. Het is er niet pluis en 's nachts gaat men er angstig voorbij. Aan het einde van de Grote Woldweg ligt sinds 1845 het nieuwe dorp Oosterwolde op de plaats waar het voorheen Zandweg heette. Tot dinsdag 13 april 1976 werd het dorpsbeeld bepaald door de hervormde kerk en de korenmolen "De Zon". Op die datum brandde de 19e eeuwse beltmolen van de heer F. Spijkerboer af. Het vuur was tot in de wijde omgeving te zien. Even voorbij de plaats waar vroeger de molen gestaan heeft, is de afslag naar de Eekterweg. Daar heeft in 1343 het klooster van Oosterwolde gelegen. De plaats wordt in de 17e eeuw nog aangeduid als "gelegen bij d' windemolen aen Saentwegh". De Eekterweg loopt dwars door het buurschap Eekt. De vele prachtige boerderijen doen vermoeden "dat ossen en koeyen hier welig groeyen". Dit opschrift stond op een glazen bokaal in de oude kerk van Oosterwolde. 't Harde 't Harde hebben we met opzet tot het laatst bewaard om aan te geven dat het historisch gezien een laatbloeier is met nauwelijks oude geschiedenis. Op een kaart van 150 jaar geleden is er nog geen spoor van te bekennen, uitgezonderd de doorgaande zandwegen over de Woldberg. De naam 't Harde bestond niet eens! Als in 1875 wordt besloten een militair complex op de Woldberg aan te leggen, spreekt men dan ook van de legerplaats Oldebroek. In 1930 bestond het Harde uit 39 huizen waarin 175 mensen woonden. In 1935 verrezen de eerste villa's waaronder Mariposa en de Vale Ouwe. Pas in 1953 zette de stormachtige ontwikkeling in die van 't Harde de grootste kern van de Gemeente Doornspijk maakte. Als symbool van een nieuw tijdperk mogen we wijzen op de bouw van het zwembad "De Hokseberg". Het ontwerp was van de Nederlandsche Heidemaatschappij en gold als het mooiste van Nederland. Zo'n zwembad is
tegenwoordig onmisbaar, al was het alleen maar om water bij de hand te hebben bij bosbranden. Zoiets gebeurde werkelijk op 18juni 1970. Een hevige brand op het Artillerie Schietkamp bedreigde 't Harde, slechts op het nippertje werd het dorp gered. Drie villa's en drie huizen brandden af [34].

806912    Justinus KYVIT (de Saxon), geboren ca 1255 te Arnhem?/ Altena? Overleden ca 1300.
Waaruit geboren:

   1. 

Jan Justinusz (de oude) (zie 403456).

 

Generatie XXI


 
1441792    Warner HAMER, geboren ca 1240
, woont in 1270 te Zudendorp op de Warner Hamers erve, Boeckeler Enck te Zudendorp gemeente Doornspijk

Voor alle informatie genoemd bij de Hamer familie ligt de oorsprong bij het artikel geplaatst in "Veluwse Geslachten" door Hein (Hendrik Jan) Hamer uit Leidschendam.
leefde ca. 1270 in Zudendorp


Warner leefde op de 'Boeckelerenk' in Zudendorp, op de boerderij genaamd de 'Warner Hamers erve'. Hij was n van de 4 zonen van Arnoldus Hamer, die omstreeks 1235 op het 'Hamersgoed' in Wessingen woonde. Bij de nazaten van twee andere zonen van deze Arnoldus komt de naam Hamer niet meer voor, maar wel bij Warner's nageslacht. Dat is de reden dat Warner door GH als stamvader is opgenomen in zijn genealogie. Warner zelf kreeg vermoedelijk 6 kinderen, 5 zonen waaronder Ghese en waarschijnlijk een dochter met de naam Aleydis.
Over één van de broers van Warner is het volgende bekend. Deze Rodolphus Arnoldszn is met een familielid van een zekere Herbert van Putten meegetrokken naar Geesteren bij Ootmarsum. Daar komt een boerderij met de naam "Hamer" voor aan de Huyerenseweg. Die boerderij komt ook voor in het verpondingregister van Twente van 1601, Richtersampt Ootmarsum, plaats Geesteren (blz. 163 - nr. 762). Dit erf te Geesteren heette in 1297 'Hademarinc'. GH verwijst in dit verband naar het boek van H.J. Moerman, 'Nederlandse plaatsnamen, een overzicht'. Volgens dat boek betekent Hademar met de Frankische uitgang 'inc' Hamer. Uit genlias blijkt dat in de 19e en 20e eeuw nog steeds een boerenfamilie met de naam Hamer in Geesteren woont. Of dat nakomelingen van die Rodolphus zijn zal uit verder onderzoek moeten blijken
.

 

Zn. van Arnoldus HAMER (zie 2883584).

Waaruit geboren:

   1. 

Dirick, geboren ca 1270 te Zudendorp, woont in 1300 samen met zijn helpers op de Warner Hamers hoeve te Zudendorp.

   2. 

Aleydis, geboren ca 1280.

   3. 

Arnoldus, geboren ca 1280, leeft 1314. Arnoldus verkrijgt van de grond aan de Aperlose kant van Zudendorp van de graaf een deel in tins.

   4. 

Ghese (zie 720896).

   5. 

Reynerus, geboren ca 1280, gedoopt 1314. Reynerus en Aleydis woonden op het horige goed de "kerreweghe"; zij verkrijgen in 1313/15 van de graaf van Gelre grond aan de Aperlose kant van Zudendorp.

   6. 

Rodolphus, geboren ca 1280, gedoopt leeft 1300.


1442304    Nn Wolters HISSINCK, geboren ca 1245 zn. van
Woltero HISSINGH (zie 2884608).
Waaruit geboren:

   1. 

Wenemar HESSINC (zie 721152).

   2. 

Rhease HISSINC (Tyare, Thealse).

 

Generatie XXII


 
2883584    Arnoldus HAMER, geboren ca 1215.
Waaruit geboren:

   1. 

Lubbertus AERTS, geboren ca 1240.

   2. 

Reynerus, geboren ca 1240.

   3. 

Rodolphus, geboren ca 1240.

   4. 

Warner (zie 1441792).


2884608    Woltero HISSINGH, geboren ca 1220 te Zutphen[35].

 

 



Notitie: Charter uit 1275:
Woltero Hiscingh - leenman op de Zutphense Eng


Waaruit geboren:

   1. 

Nn Wolters HISSINCK (zie 1442304).

 


Eerste blad    Vorig blad   

Blad 9 van 9 bladen

   

Homepage | E-mail

 


gemaakt met PRO-GEN 'Genealogie à la Carte' software



Bronnen

 

 

 

 

 

[1]  Parenteel van Jan Vloeyhil (www.postpage.nl/postparentelen/vlohil_parenteel.pdf)

[2] www.people.zeelandnet.nl/jepeka/pBruinissemain.html

[3] Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567

[4] Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567

[5]  Genealogie Zwanenpol

[6]  Genealogie Zwanenpol

[7]  http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[8]  http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[9]  A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[10] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[11] Schepenprotocol van 's Hertogenbosch nr. R 1199, 85 ro 27-07-1429

[12]  Schepenprotocol van 's Hertogenbosch nr. R 119985 ro 27-07-1429

[13] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[14] RA 's-Hertogenbosch, reg.no. 1229 (1469) folio 100V

[15]  http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[16] Genealogie Zwanepol

[17] Genealogie Zwanepol

[18] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[19]  A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[20]  Voorst Tijnslijst 1357(Anno 1397)

[21]  A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[22]  A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[23] Oorkondeboek van Overijssel door Mr GJ ter Kuile, regenten 797-1350, V, 1334-1345, het archief der abdij St Mariënhorst te ter Hennepe, woensdag 1344 na Sacramentsdag)

[24] Voorst Tijnslijst 1397 de VI jug.I hont (Appenmarc)

[25]  Restanten van Tijnsbetalingen op de Veluwe 1371-1416

[26] Genealogie Zwanepol

[27] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[28] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[29] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[30] Rekeningen van ontvangsten en uitgaven van renten en domeinverkopingen van de Veluwe(Hertogenlijk Archief A-1.)

[31] Hertogenlijk Archief nr. 13, La 6.

[32] Oud Rechterlijke Archief Elburg dd. 08.12.1385 - inv. no. 1407 (reg.no.66)

[33]  Genealogie Zwanepol

[34] Boek "Doornspijk verleden in beeld", 1989 Uitgave van Arent thoe Boecop oudheidkundige vereniging Elburg

[35]  Genealogie Zwanepol