Blad 8 van 42 bladen |
Zuid-Nederlanders in de 16e eeuw
Immigranten uit de Zuidelijke
Nederlanden vestigden zich in de loop van de 16e eeuw in Zeeland. Het waren
voornamelijk kooplieden uit Vlaanderen en Antwerpen.
Vanaf 1572 nam het aantal
immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden sterk toe. Veel Vlamingen, Brabanders
en bewoners van andere streken in de Zuidelijke Nederlanden vluchtten voor het
oorlogsgeweld als gevolg van de Opstand van de protestantse
Noordelijke Nederlanden tegen het katholieke Spanje. In de Hollandse en
Zeeuwse steden vonden zij de mogelijkheid hun eigen godsdienst uit te oefenen
en hun handelsactiviteiten voort te zetten.
Val van Antwerpen
De ‘Val van Antwerpen’ in
1585, waarbij de stad werd ingenomen door de Spanjaarden, had wederom een
enorme stroom gevluchte protestanten tot gevolg. Deze immigranten trokken
vooral naar Middelburg en Amsterdam. Veel van deze nieuwkomers uit
Vlaanderen en Brabant werden poorter in één van de Zeeuwse steden. Toch zal de
werkelijke stroom immigranten veel groter zijn geweest. Poorter worden kostte
geld en vaak stelden steden voorwaarden aan welstand en beroep van de
nieuwkomers.
Zuid-Nederlanders in
Middelburg
De overkomst van
vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden werd in Middelburg gestimuleerd. In
1576 voeren drie schepen in opdracht van de stad op en neer naar Antwerpen om
vluchtelingen op te halen. Na de verovering van de Zuidelijke Nederlanden door
de Spaanse generaal Parma in 1584 werd een grote stroom vluchtelingen
opgevangen in de abdijkerk van Middelburg.
De Nederduits‑gereformeerde
kerk van Middelburg groeide in de jaren 1584‑1586 met 2.705
personen. Aangenomen wordt dat caeeks 1622 de
helft van de toenmalige bevolking van Middelburg, zo’n 15.000 mensen, van Zuid‑Nederlandse
afkomst was. Deze ‘inwijkelingen’ hebben een belangrijk aandeel gehad in de
materiële en culturele bloei van Middelburg en Zeeland.
7168 Jacob Janse VLOEIJHI, lantman tot Oost-Duvelandt
(1578), geboren
ca 1515 te Bruinisse, overleden voor 1590 te Bruinisse,
Jacob werd in 1557 “vercooren tot Kerckemeester onser Parochije van Oost-Duvelandt in syn saeliger vaeder plaetse, dwelcke genoemt ampt gheduerende
XIII jaere ghetrouwelijck
is naegecoomen”.
Hij maakte overstromingen mee in 1530, 1532 en 1570.
zn.
van Jan VLOEYHIL (zie 14336).
Getrouwd ca 1540 te Bruinisse (ng) met
7169 Tanneken,
geboren ca 1520 te Bruinisse, overleden voor 1590 te Bruinisse.
Waaruit geboren:
1. |
Cornelis Jacob Janse VLOEHIL
(zie 3584). |
2. |
7200 Jan de GRAEVE, geboren 1536 te
Antwerpen (2 september 1537 te Antwerpen???)
Poorter
van Zierikzee op 18 december 1581 (is dan 45 jr oud
met 2 zoons en geboren te Antwerpen, eed afgelegd op 15 december 1581).
Waaruit
geboren:
1. |
Simon Janse (zie 3600). |
Zeer bekend zijn de
poorterboeken van Zierikzee. Het oudste poorterboek van deze stad bestaat uit
losse bladen perkament, die later ingebonden zijn en loopt van 12 juni 1302 tot
18 oktober 1649 en is daarmee het oudste poorterboek van Nederland. Het tweede
brengt ons van 25 januari 1650 tot 9 augustus 1810, toen de Fransen de
burgerlijke stand invoerden.
Er valt uit af te leiden, dat
Zierikzee zijn relatief grootste bloei beleefde in de tweede helft van de 14e eeuw
en dat het toen als de gelijke mocht gelden van steden als Middelburg en
Dordrecht, met evenveel of misschien zelfs meer inwoners dan heden ten dage.
P.D. de Vos heeft de poorterboeken, zij het niet geheel volledig,
overgeschreven om de gegevens ook toegankelijk te maken voor hen die moeite
hebben met het oude schrift.
Poorter is een in de Nederlanden
voorkomende historische benaming voor een burger die zich het recht verworven
had binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen. Voor het
poorterrecht of burgerschap was registratie nodig bij een magistraat van de
stad.
In de Nederlanden verdwenen
de voorrechten na de Franse invasie en afschaffing van het ancien régime in
1794-1795.
Er was onderscheid tussen
gewone inwoners van de stad en poorters, die een hoger aanzien genoten van wege
hun opleiding, inkomsten, vakmanschap en zo voorts.
De aspirant-burger moest voor
het verkrijgen van burgerrechten een zekere som geld betalen om te bewijzen dat
hij niet armlastig was en in eigen onderhoud kon voorzien. Er waren religieuze
restricties en in tal van steden konden Joden tot aan de Franse Revolutie geen
burger worden. Ook moest hij, na betaling, een eed afleggen. Ook kon een vrouw
poorter worden door met een poorter te trouwen en werden de kinderen uit een
poortershuwelijk automatisch ook poorter.
De stad was omringd door een
stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere mate van veiligheid en
bescherming aan haar burgers (poorters). 's Avonds tegen donker werden de
stadspoorten gesloten door de poortwachter. De sleutels van de stad werden bij
een burgemeester ingeleverd en de volgende dag weer opgehaald. De gehele
burgerij van een stad werd soms poorterij genoemd.
De poorter had het recht om
lid te worden van een gilde en ook voor bestuurlijke functies kwam hij in
aanmerking. Ook genoot hij het burgerrecht. De poorter hoefde geen tol te
betalen en mocht ook rechtszaken aanspannen. Wanneer de poorter overleed,
hadden de kleine kinderen van de poorter het recht om opgenomen te worden in
een Burgerweeshuis, dat een betere verzorging bood dan een gewoon weeshuis of
armenhuis.
Het bijzondere recht van de
grootburger was dat hij zijn vee mocht laten grazen op de stadsweide.
De burgerplicht bestond
hierin, dat hij belastingplichtig was en aan de kosten voor de verdediging van
de stad en het onderhoud van de verdedigingswerken moest bijdragen.
Een buitenpoorter of hagepoorter daarentegen was iemand die de burgerrechten van
een stad genoot, maar buiten de muren woonde. Deze status bestond over de hele
Nederlanden, maar vooral in Vlaanderen. Wat het begrip precies inhield, kon van
stad tot stad variëren.
Wie het buitenpoorterschap
wilde verkrijgen, moest poortersgeld betalen. Maar de buitenpoorter was
vrijgesteld van belasting aan de heer van het gebied, bijvoorbeeld het recht
van de heer om bij overlijden het beste stuk grond te kiezen uit de erfenis. De
buitenpoorter viel niet onder de wetgeving van de plaatselijke heer, maar onder
de wettelijke regelingen van de stad waarvan hij het buitenpoorterschap had.
Het buitenpoorterschap werd niet door de kinderen overgeërfd.
7880
Jan Marinusse BAL, geboren
ca 1555 te Bruinisse, overleden ca 1626 te Bruinisse, zn. van Marinus Jacobs BAL (zie 15760) en Commerken Jan Maertens JANS (zie
15761).
Getrouwd ca 1580 met
7881 Josijnken Cornelisse
LAMBRECHTS, geboren ca 1558 te Bruinisse, begraven op vrijdag 28 februari
1614 te Bruinisse.
Waaruit geboren:
1. |
|
2. |
Lambert Janse, geboren ca 1586 te Bruinisse, begraven op maandag 19
juli 1655 te Bruinisse. |
3. |
|
4. |
|
5. |
|
6. |
|
7. |
Salomon Janse (zie 3940). |
8. |
Johanna Janse, gedoopt (ng) op dinsdag 24
juli 1601 te Bruinisse. |
7904 Lieven de HOOGE, geboren ca
1569.
Waaruit geboren:
1. |
Maarten Lievens DOOGE (zie 3952). |
7912 Andries
van der WALLE, geboren ca 1573.
Waaruit geboren:
1. |
Pieter Andriesz (zie 3956). |
8040 Pieter BELLEMAN, geboren ca 1590 te
Colijnsplaat
Waaruit
geboren:
1. |
Simon Pieterse (zie 4020). |
8048 Leendert Janse PIJPELING, geboren ca 1560, zn. van Jan Hendriksz PIJPELING (zie 16096).
Waaruit
geboren:
1. |
|
2. |
Adriaan Leendertse (zie 4024). |
Generatie
XIV |
8880 Peter Claes VELDHUIS, geboren ca 1490 te Kampereiland, overleden ca 1542 te Kampereiland, zn. van Claes VELDHUIS (zie 17760).
Getrouwd voor de kerk ca 1518 te Kampereiland (ng) met
8881 Anna LUIJTER, geboren ca 1493.
Waaruit geboren:
1. Claes Peters, geboren ca 1520 te Kampereiland (zie 4440).
11264 Lubbert Gheritsz
HAMER,
geboren ca 1428 te Nybroek, zn. van Gherit HAMER (zie 22528) en Engele van WAMEL (zie 22529).
Waaruit geboren:
1. |
Warner LUBBERTS,
geboren ca1455 te Loenen.
|
2. |
Gherit
geboren ca 1457 te Loenen
(zie 5632 op blz. ). |
3. |
Johan LUBBERTSEN,
geboren ca 1458 te Loenen. Johan wordt op 12
januari 1481 ingeschreven als nieuwe burger te Zutphen. |
4. |
Hendrik,
geboren ca 1462 te Loenen.
|
11266 Herman van WAMEL, geboren ca 1435.
Waaruit geboren:
1. Engele, geboren ca 1465 te Sinderen (zie 5633).
Molentiin[1]
Het goed Molentiin lag ten
oosten van de Nadelt, en grensde in het oosten aan de
beek dienaar het zuiden toe achter de kerk van Voorst toe liep. De localisering van dit goed gebeurdemet
behulp van een akte uit het leenregister van Prüm uit
1538: “unserm und unser kirche von
Prume gudt, genant Noerinck, gelegen im kirspel von
Voerst, im ampt van Veluwen, oestenwaerts zuanstoesz die Kirchestraessen van Voerst, nordenwarts unsers eygen gudes, gnant
Moelenzienden, sichstreckende uff
die leyde, westenwarts anstoeszt die Noettelt myt der pastorien und sudenwarts die gemein strass”.
Ook tegenwoordig wordt het gebied ter plaatse nog “het molentje”genoemd.
Met een “leyde” die in
bovenstaand citaat wordt genoemd, wordt over het algemeen een gegraven
waterloop bedoeld. Dit zou de waterloop kunnen zijn die vanaf deVoorsterbeek zuidwaarts richting de kerk van Voorst
loopt, waaraan het goed zal moeten hebben gelegen.Het
gehele goed ligt op een kalkloze ooivaaggrond
(Rd90C), de eerder omschreven oudere oeverwal. De naam van dit goed
(verkleinwoord voor molen) zou te maken kunnen hebben met de molenberg die onder het goed De Natelt behoorde, maar een
relatie met een watermolen opde Voorsterbeek wordt,
gezien de ligging van het goed, ook niet uitgesloten. Dat het goed later een
“ziende” of een “tyent” wordt genoemd is vermoedelijk
een foutieve afleiding, een afleiding die doet denken aan een tiende, maar als
men naar de oudste vorm Molentijn,kijkt, is deze
afleiding zeer twijfelachtig. Een ziende is weliswaar een gegraven watertje,
dus het zou in combinatie met de leyde die eerder
werd genoemd niet vreemd zijn, maar deze verklaring lijkt gezien de eerdere
benaming Molentijn toch erg onwaarschijnlijk.
Het goed lijkt een stuk ouder te zijn dan zijn directe buur de Natelt. Reeds in
het tynsboek van 1357 komt een zekere Wolterus ten Molentijn voor, die tyns moest betalen over 10 morgen grond in de Appenremarc. In 1405 komt het goed ook voor in de
inkomstenlijst van de abdij van Prüm. Er is sprake
van een stuk grond dat de Lutticke Molentyn wordt genoemd, en vol eigendom van de abdij was.
Dat stuk grond komt verderop in dit register nog eens voor en het blijkt dan te
grenzen aan de Nijenbeker waard.
De eerste vermelding is in 1417 uitgebreider; het blijkt
dan dichtbij de grote Moelentyn te liggen.
In 1402 komt “eenen hove
ende erve, geheiten Molentijn”
nog voor als een deel van het leen van het kasteel Nijenbeek,
een zekere Peter van Steynbergen Willemssoon wordt er
dan mee beleend en in 1383 was zijn vader al met dat goed beleend.
Omdat er geen sprake is in het leenboek
van een afsplitsing of een verkoop aan de abdij van Prüm,
is er mogelijk sprake van een ander goed Molentiin?
Gezien de verdere omschrijving hebben we hier misschien van doen met een goed Molentijn dat dichterbij het kasteel Nijenbeek
lag. Mogelijk heeft dit te maken met de splitsing in het goed Molentiin dat hieronder beschreven wordt.
Vanaf 1406 komt het goed geheten Molentiin
voor als een leengoed van de abdij van Prüm in
het leenregister. Theodericus, genoemd Derick, de Moelentiin, zn. van RutgerusTydekini,
koopt het goed “dat Groete Moelentiin”
dan van Fredericus de Wiilre,
zoals Theodericus Wittebol het bezeten heeft. Ook met
het Lutticke Molentijn, dat
de familie van Derick reeds lang in pacht had, wordt hij opnieuw beleend.
In 1441 wordt Henric te Molentiin Derics zoon ermee
beleend.
Die blijkt in 1450 te zijn overleden en als erfgenaam treedt
op Marine, weduwe van Deric te Molentiin,
zijn moeder. Als voogd treedt op Johan van Gelre van Zinderen.
In 1451 maakt Marina van der Voirt
geheten ten Molentiin, bijgestaan door Jacop Hyssinck,een akte van
eigendomsoverdracht op ten behoeve van Johan van Koverden,
voor het hele erve en goed te Molentiin, onder overgifte van twee leenbrieven van 1441 en 1450. Aan
Zinderen blijft het recht om een weg die door het goed loopt, te gebruiken.
Johan van Koverden moet nu uitkeringen geven aan Aerntken en Hertbertken, de
dochters van Derick ten Molentiin, en aan de kinderen
van Marina’s zoon Jacob, die eind 1450 is overleden.Blijkbaar
is deze eigendomsoverdracht niet gepasseerd, want Marina wordt eind 1451
opnieuw beleend, met Herbert Bruyns, haar neef, als voogd. In 1452 wordt Jacob,
de dochtervan Jacob te Molentiin
beleend, met als voogd Derick van Bair.
In 1464 doen enige personen afstand van hun aanspraken op
het goed, ten behoeve van Derick Dijstelweert, man
van Jacob te Moelentiin.
In 1470 tenslotte wordt het goed door Jacob en haar tweede man Gerit
Koerkamp verkocht aan Walraven van Wamel, pastoor te
Arnhem, die optreedt namens de abdij van Prüm. Het
goed Molentiin wordt hiermee verder een pachthoeve
van de abdij.
In1490 is Herman van Wamel, ambtman van Prüm, de pachter.
In 1504 is ambtman Roliff van Eymeren de pachter, rond 1568 Giisbert
van Mekeren de oude, in 1603 ambtman Goddart van Weilandt, burger van
Utrecht, en tenslotte in 1605 en 1606 Willem Huygen.
In de schildschatting van 1598 worden de erfgenamen
van Jan Olthoff van “Molentijn Duijffmaet Meyntemaet ende Hoegehoen”.
In 1609 zal het erve Molentiin
samen met de rest van de Prümse goederen verkocht zijn. In de schildschatting van
1610 komen we de pachter van de“Moelentyent” nog
tegen.
In het
verpondingskohier van 1648 komen nog slechts de Groote Molentient
(20 schaer weijdens) en
Kleijne Molentient (6 koeweiden)
voor, die eigendom zijn van resp. Bartolt op het Cleijne Hoen en Henrick Janssen
van de Huijgens,en van pastor Schrammio.
Van een goed, met een hoeve daarop, lijkt dan al geen sprake meer te zijn.
In de huizenlijst van 1716 komt ook geen hoeve met deze naam meer
voor. Aan de grote hoeveelheid “hofsteden” is mogelijk af te lezen dat de kerkbuurt van Voorst zich pas in de 17e eeuw tot een groter
gehucht dan bijvoorbeeld Holtwijk ontwikkelde. In de
eeuwen daarvoor komen we op een enkele kleine uitzondering na de benaming“hofstede” voor een hoeve niet tegen. In 1716
stonden er in de kerkbuurt 16 huizen en in 1744 waren
er in de kerkbuurt volgens Hermsen 18 huizen. Deze
buurt telde in 1749 116 inwoners. In de tweede helft van de 18e eeuw breidde
het dorp zich sterk in noordelijkerichting uit, en
ontstond een aaneengeschakelde rij van huizen tot aan de Voorsterbeek. Het dorp
bestond in 1832 uit enige tientallen huizen. Na 1832 is met name het gebied
binnen deoorspronkelijke driehoek opgevuld, waarna in
het midden van de 20e eeuw ook de enk vooreen deel
bebouwd ging worden, met uitzondering van het gebied rond het grootste veen datdichtbij de Rijksstraatweg lag en nog ligt.De groei van Voorst was er vermoedelijk ook de reden
van dat de naam die de kerkbuurt kreeg, “Voorst”, in
1651 werd toegevoegd aan de naam van de marke.
Reeds vóór 1448 kreeg Voorst een eigen gasthuis voor de
verpleging van zieke en oudemensen. In het tynsboek van dat jaar werd dit omgeschreven als “dat Gasthuys te Voirst optStegen dat Johan van Gelre gesticht heeft ”. Op dit
perceel, groot 4 morgen en 3 hont, rustte een tyns van 18 denariën. Johan van
Gelre kocht de grond voor het stichten van dit gasthuis
van Jochem van der Zee of Otto Lyeverinck. Al in 1462 werd het gasthuis “wegens de vele
ondeugden, die daarinne geschieden” opgeheven. Het
was gelegen “opt Stegen”, waarmee de oude weg door de
kerkbuurt werd bedoeld. In het tynsboek
van na 1546 wordt slechts één post van een gelijke grootte en gelijke kosten
vermeld, gelegen in de marke van Noord-Empe. Tynsbetalers waren de ambtmannen van Prüm,
aangevangen met Wichman van Eymeren, en na 1701 het Bornhoff te Zutphen. Volgens Hermsen werden echter de
goederen van het Gasthuis na de opheffing over gedragen aan het Nieuwe Gasthuis
in Zutphen. Deze is wel als tynsbetaler terug
te vinden, maar niet over een soortgelijke post.
11268 Reiner
BRANTSZ, zn. van Brant WILLEMSZ (zie 22536).
Getrouwd ca 1505 met
11269 Geertien Lubberts HISSINCK,
dr. van Lubbert Hendrix HISSINCK (zie 22538) en Geertruid ANDRIES (zie 22539).
Waaruit geboren:
1. |
Gerrit REINERSZ (zie 5634). |
12552 Jan
Willemsz van HONSWIJCK?, geboren ca 1478, schepen
te Dussen.
Getrouwd
met
12553 Maria Schalck van der EYK, dr. van Godschalck
van der EYK Woutersz (zie 25106)
Nassause
Domeinraad: Leenregisters Polanen en de Lek
Volgnummer Leen:
301c Periode: 1309 1576
Bijzonderheden
vrouw van Jan Willemsz. van Honswijck, na doode van haar broeder Heynrick, 1510
September 7
Naam Marie
Godscalcx dr. van der Eycke
Plaats Muilkerk.
zie ook bij Waspik
Bronverwijzing
Nummer toegang: 1.08.11, inventarisnummer: 7320:fol. LXII vo
Waaruit
geboren:
Schalck Jansz (zie 6276). |
12608 Jan (de Baljuw) KIEVITS van
VLIJMEN[2],
geboren ca 1440 te Vlijmen, overleden 1510-20 te Vlijmen.
Jan treedt in 1510 op bij een leenverhef van de Prins-Bisschop van
Luik met d'Odeur van Elderen heer van Suerbemde (informatie van B.W. van
Schijndel)
Heer van Terborcht "Die Hoichborcht in Oisterwijk 1536 en een
watermolen aldaar, Poorter van Den Bosch"
zn. van Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van VEEN (zie 25216) en Adriana (Belia) van BRUHEZE (zie 25217).
Getrouwd ca 1478 met
12609 Margriet KUYST(en) van HONSOIRDE,
geboren ca 1450, dr. van Gijsbert Jan Kuijsten van
ONSENOORT (zie 25218).
Zij
bezaten een hoeve te St Oedenrode.
Waaruit
geboren:
1. |
Joanna, geboren ca 1469 te Vlijmen. |
2. |
|
3. |
|
4. |
Jonkheer Cornelis Jansz
(zie 6304). |
5. |
Albert, geboren ca 1477 te Vlijmen, overleden voor 1535.
|
6. |
|
7. |
Elisabeth, geboren ca 1479 te Vlijmen. |
8. |
|
9. |
Getrouwd (2) met Jan Willemsz van GUNTSELAER.
12610 Cornelis Reinier? van KASSEL van
't VEN.
Waaruit geboren:
1. |
Heylwich (zie 6305). |
12612 Willem van AELST.
Waaruit geboren:
1. |
Jan Willemsz (zie 6306). |
13444 Louweris Joosten van SUYLEN.
Getrouwd met
13445 Maritge Claes HUIJSMAN, dr.
van Claes Cornelisz HUIJSMAN (zie 26890) en Annetgen CORNELIS (zie 26891).
Waaruit geboren:
1. |
Joost Lourisz (zie 6722). |
14336 Jan VLOEYHIL, lantman binnen de
Hooghe Heerlijckheit van Bruynisse, beoosten Duvelandt, gedoopt (ng) 1485 te
Sirjansland
kerckemeester van de Parochije van Sinte Jacob de minder Tot Oost
Duveland" van 1534 - 1557
Vestigde zich ca. 1515 te Oost Duveland, mogenlijk op de "stam"
boerderij : Stelhoek.Hij behoorde tot de eerste bewoners van de polder van
Bruinisse
overleden
ca 1557 te Bruinisse.
Waaruit geboren:
1. |
Jacob Janse VLOEIJHIL (zie 7168). |
2. |
15760
Marinus Jacobs BAL, lantman tot Bruynisse-Beoosten-Duvelandt, geboren ca 1522 te Bruinisse,
overleden ca 1582 te Bruinisse.
Kerkmeester
van RK Parochie van Sinte Jacob die Mindere tot Oost-Duijveland van 1564-1582
in "sijn saliigher vaeder∩s plaetze"
Tijdense de bezetten van Bruinisse door de Spaanse soldaten van 28 sept.tot
3 november 1576 behoorde hij tot de "omtrent 15 perzoonen de welcke binnen
de Heerlijckheit van Bruynisse-Beoosten-Duvelandt gevonden wierden, de
ooverigen waeren gevlugt naer Vlaenderen, Brabaedt, Suyt-Bevelandt, Berg op
Zoom ende verders. De Kercke was doir die Spaense saldaten gedestrueerdt dog
het Kercksilver en de goudt des Altaers waren bij Marinus Jacobs Bal tydich in
eene verborghnen plecke ghestellt".
Zn. van Jacob BAL (zie 31520) en Maaijken
Marinusse MARINUSSE (zie 31521).
Getrouwd met
15761 Commerken Jan Maertens JANS,
geboren ca 1528, overleden 1589.
Notitie bij overlijden van Commerken: die wedue van saligher Marinus
Jacobse
Waaruit geboren:
1. |
Jan Marinusse (zie 7880). |
2. |
Maerten Marinusse, geboren ca 1570 te Bruinisse, begraven op dinsdag 6
september 1644 te Bruinisse, Op 10 juni1590 ging de parochie van Bruinisse over tot de reformatie.
Het duurde lang eer alle parochianen vooral de ouderen, aan deze overgang
konden wennen. Pas in de periode 1670-1617deden veel parochianen
"belijdenis in de Gereformeerde Religie". De overblijfselen des
Pausdoms sijn nog langen tijdt in die herten der ingeseetenen van
Oost-Duijvelandt ghebleeven"aldus het "Kerckeboeck".) |
Waaruit
geboren:
1. |
Adriaan Leendertse PIJPELING (zie 8048). |
Generatie
XV |
17760 Claes VELDHUIS, geboren ca 1450 te Kampereiland, overleden ca 1524 te Kampereiland.
Waaruit geboren:
1. Peter Claes, geboren ca 1490 te Kampereiland (zie 8880 op blz. ).
2. Lambert Claes, geboren ca 1492 te Kampereiland.
3. Hendrick Claes, geboren ca 1495 te Kampereiland.
22528 Gherit HAMER,
geboren ca 1457 te Loenen.
Gerrit trouwde caeeks 1490 te Loenen met
Engele, dr. van de laatste Prümense ambtman Herman van Wamel, pachter van
"het Molentiin" te Voorst buurtschap Sinderen.
zn.
van Lubbert Gheritszn HAMER (zie 45056).
Getrouwd ca 1490 met
22529 Engele van WAMEL, geboren ca.
1465[3],
overleden ca. 1553.
Voor overlijden Engele zie de Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567.
dr.
van Herman van WAMEL (zie 45058).
Waaruit geboren:
1. |
Herman, geboren ca 1492 te
Sinderen Lutteke Molentiin. |
2. |
Jan (zie 11264). |
3. |
|
4. |
Peter,
geboren ca 1506 te Sinderen Lutteke Molentiin, vertrekt naar
Nieuwpoort. |
22532 Jonkheer Govert (Godfried,
Göddert) TORCK van AALST[4],
geboren ca 1454, overleden op maandag 7 juni 1507 te Middelaar, begraven te
Sint Agatha.
Derde
kind van Lubbert T., heer van Bruggen, en Hadewich van Summeren, overleden op 7
Juni 1507, kastelein van Buren, drost van Goch, wordt reeds genoemd in een
verdrag van 1480, waarbij de steden Harderwijk, Elburg en Hattem zich
onderwerpen aan aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. Verder als een der
scheidsrechters bij de bijlegging van het geschil tusschen hertog Karel van
Gelre en zijne neven van Egmond (23 April 1494); ook in hunne overeenkomst
betreffende slot, stad en land van Buren (24 April) en in een verdrag van nog
een dag later tusschen hen. Dan nog in eene volmacht, o.a. hem verstrekt door
hertog Johan van Kleef, om met Albrecht van Saksen en Filips van Nassau te
handelen over bijstand aan den Roomsch-Koning te verleenen tegen Gelre (30
April 1498).
Grootendeels in dienst van den hertog van Kleef, wiens raad hij was, diende
hij een tijdlang ook Frederik van Egmond als overste van een regiment knechten
en Willem van Egmond, bij wien hij stalmeester was. Van 1499-1502 was hij
hofmaarschalk van het hertogdom Kleef. Vijf jaar later sneuvelde hij, die ook
nog kolonel is geweest van Frederik, hertog van Beieren in den slag bij
Middelaar tegen de Gelderschen (7 Juni 1507). Te St. Aachten bij Cuijk is hij
begraven.
In 1493 getrouwd met de drie jaar later overleden Margaretha van Egmond,
weduwe van Johan van Merode, dr. van Willem (5) van Egmond en van Walburga van
Meurs (kol. 342) en daarna hertrouwd met Margaretha's kamenier, liet hij 3
kinderen na, n.l. Lubbert en Willem, die volgen, en Margaretha, die te Goch
woonde (deze laatste wordt echter niet overal opgegeven).
Zie: Nijhoff, Gedenkwaardigheden V en VI; Jaarb. v.d. Ned. Adel IV (1891)
257 vlg. Verder: Geld. Volksalm. 1871, 104; 1879, 12 en vooral nog: H.M.
Werner, de Parck in: Geld. Volksalm. 1882, 52; M.J. Janssen, Grafzerken in de
kloosterkerk te St. Agatha bij Cuyk in: Publications etc. de Limbourg XVI (1900)
132 vlg. Kooperberg.
Kastelein
van Buren, Raad van Gelder n Stalmeester van Willem van Egmond.Die Willem van
Egmond, Heer van IJsselstein en Graaf van Buren leidde ertoe dat Godert Torck
met diens dochter Margaretha trouwde.Bron: Wapenboek
van de Nederlandse Adel, door J.B. Rietstap 1887 blz.223-224Bron: Nederlands
Adelsboek 1952 blz. 407-412Bron: Nederlands Adelsboek 1918 blz. 84-87Na de dood
van zijn vrouw Margaretha van Egmond had hij bij Agnes van Gijsel nog
verschillende kinderen o.a.Gaspard Torck, drost van Gorinchem en Asperen,
Verdediger van de martelaren van Gorcum, trouwde met Johanna van Lynden, Vrouwe
van Aalst. Deze Bastaard-tak stierf caeeks 1700 uit[5].
Op 5 juni1507 volgens het Wapenboek van de Nederlandse Adel, door
J.B.Rietstap 1887 blz. 223-224.
Op 7 januari 1507 volgens het Nederlands Adelsboek 1918 blz. 84-87.
Gofried sneuvelde in de
Slag bij Middelaar tegen de Gelderschen.
Göddert Turck oder Torck, Oberstallmeister bei
Wilhelm v. Egmont, Kastellan zu Buren, Droste zu Goch, Hofmeister und Marschall
desHerzogtums Kleve, 1499-1502Godert und Jaspar Turck, klevische Räthe.
1485.Joh. Turck, Supplement fol. 186. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik
des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein,
58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T.
abgekürzt.Gadert Torck, drosset tot Goch, rad des hertogen Johan v. Kleve. 1489
August 10.Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland V. n.
120. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in:
Annalendes Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S.
31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Godtfridt Torck
wird committirt zur Praesentation der goldenen Rose alseiner der
"fürnehmen r ete". 1489.Joh. Turck, Supplement fol. 165. Schroeder,
Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen
Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder
hat denNamen Tork mit T. abgekürzt.Gadert Turck unterzeichnet zwei Verträge
zwischen Herzog Karl v. Egmondeinerseits und Friedrich von Egmond Herrn zu
Isselstein und seinem Sohne Floris anderseits: "Everwijn greve to Benth em
ind Gaert Turck asdedingsluyde onser liever oehemen, neven ind swagere, heren
Vredericksin d Floris". 1494 April 23/25.Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit
de geschiedenis van Gelderland VI, 1 n.105. 106. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.):
Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den
Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen
Tork mit T. abgekürzt.Erbtheilung zwischen Herzog Johann II. von Kleve und
seinem Bruder Philipp Dompropst zu Strassburg: "Godart Turck unsen amptman
tot Goch ...Jaspar Turck unsen amptman tot Unnae". 1496 Nov ember
24.Lacomblet Urkb. IV n. 473. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des
Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 58.
Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T.
abgekürzt.Ehevertrag zwischen Kleve und Jülich: "Godart und Jaspar
Turck". 1496 November 25.Lacomblet IV, n. 474; Teschenmacher, cod. dipl.
XCVIII u. XCIX. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.) : Die Chronik des Johannes Turck,
in: Annalendes Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894,
S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Beilegung des
Streites zwischen Goddert Torck, Drost zu Goch, und Reinhard von Holthausen.
1501 Januar 2.Vor Christoph von Wylich (Wylack), Drost zu Gennep, Dietrich
(Dierich) von Hoennepel (Hoenpel), Waldgraf, und Gerrit Mangelman, Schultheiss,
einigen sich Goddert Torck, Drost zu Goch, und Reinhard (Reyner) von Holthausen
(-husen) in ihrem Streit wegen der Schulden des Adolf Grafen zu Nassau, Herrn
zu Wiesbaden (Wy-bade), für die Reinhard zusammen mitanderen gemä- vorliegend
en Urkunden gegen-ober Goddert Bürge ist. Reinhard-oberlässt dem Goddert bis
zur Tilgung aller Schulden, die von Wessel von Loe herrühren, sein gesamtes
Lehngut im Land Gennep erblich unter dengleichen Bedingungen, unter denen er es
vom Herzog zu Lehen trug. Die Lehngüter haben God dert oder seine Erben
zurückzugeben, sobald die Schulden getilgt sind. Demgegenüber verzichtet
Goddert zu Reinhards Gunsten auf Hof und Zehnt zu Badbenick im Gericht Cuyk
(Kuyck) und auf alle Vorteile, die Hermann Heysel dort gewonnen hat. Goddert
darf den Reinhard dar über hinaus nicht belasten. Reinhard und seine Erben
sindberechtigt, ihre Verpflichtungen auf andere Bürgen zu übertragen. -Zeugen:
die klevischen Lehnsleute Jacob von dem Bongard und Johann Loppegen. Wackx. -
Siegler: Goddert Torck, Reinhard von Holthausen, die Mittler, die Zeugen. -
Dess nes ten saterdagess na dem hl. jarss dach.Abschr. (16. Jh.), Pap.,
nachgestellt nach Abschr. der Urk. von 1523 Juli 7 (s. Reg. Nr. 922 ) und von
1540 Oktober 27 (s. Reg. Nr. 1090) sowieteilweiser Abschr. der Urk. von 1481
August 3 (s. Reg. Nr. 567). - Nr.706. Jost Kloft (Bearbeiter): Inventar des
Urkundenarchivs der Fürsten von Hatzfeldt-Wildenburg zu Schönstein/Sieg,
Landschaftsverband Rheinland: Inventare nicht staatlicher Archive,
herausgegeben von der Archivberatungsstelle: Band 22; Band 2, Regesten N r. 451
bis 1050, 1467-1536, Köln 1979, S. 193-194, Nr. 749.Robert Czoelner: 2. Die
ritterbürtige Familie Turck - Der Hofmeister und Marschall Göddert TurckEine
der bedeutendsten Gestalten in der Familiengeschichte der v. Torckist
zweifellos Göddert , Lubberts Sohn und Jaspars Bruder. Von ihm gehendie
niederländischen bzw. geldrischen und jülichschenste des Geschlechtes aus.
Diese blühten noch bis in die jüngere Vergangenheithinein. Es erscheint mir
deshalb angemessen, Göddert einen besonderen Abschnitt zu widmen. Zunächst begegnen
wir ihm noch im engeren Umkreis seiner Heimat, so 1472 als Zeuge bei einem
Lehngericht der Herrlichkeit Limburg im Dorf Else. Der Knappe Heinrich v.
Wickede, Lehnsmann der Grafen von Limburg, beschwerte sich darüber, dass die
Söhne Everds v. Wickede ihn vor dem Gericht zu Unna bedrängt hatten. 1 Offenbar
war Göddert Heinrich v.Wickede verwandtschaftlich verb unden, denn ein Jahr
später wurde sein Bruder Jaspar Torck, Droste zu Unna, auch Zeuge bei dem
Ehekontraktzwischen Goswin Stecke und Heinrich v. Wickede. 2 Es sei daran
erinnert, dass seit 1451 Lubbert Tork und Konrad Stecke gemeinschaftlich das
Schloss Volmarstein in Pfandnutzung hatten. 3 Die mutmassliche
Verwandtschaftzwischen den Stecke und Torck geht also noch auf Gödderts Vater
Lubbertzurück. Die Stecke von Dortmund waren ein bedeutendes Geschlecht
undzählten zur engeren Verwandtschaft der Grafen von Limburg. Konrads
Schwägerin war seit 1444 Gräfin Luckardis von Limburg. Sein Neffe Goswin,
Amtmann zu Altena, Wachtendonk und Limburg, heiratete Katharina v. Wickede,
Everds Tochter.4Die Verwandtschaft zwischen den Stecke und Torck lief wohl über
die v. Schwansbell. Lubbert Torcks Schwester Helena war nämlich mit Heinrich v.
Schwansbell verheiratet .
5 1419 aber verkauft en die Ehegatten Johann v. Schwansbell
(Swansbol) und Catharina Stecke dem Arnd Stecke, Konrads Bruder, und seiner
Gattin Bele ihr Haus zu Hagen .
6 Es war also Heinrichv. Schwansbell, Lubberts Schwager, vermutlich
ein Bruder jenes Johann, soda- Lubbert auf diese Weise mit Konrad Stecke
verschwägert gewesen wäre.Schwansbell war ein Rittersitz bei Lünen. Die Burg
liegt auf einer Inselder Sesecke, nahe an ihrem Ausfluss in die Lippe. An den
Ufern der Seseckeersteckten sich auch die Torckschen Besitzungen Edinckhausen
und zur Brüggen. Die Torck und Schwansbell waren also Nachbarn. Als Dyna
stenfolgten die Schwansbeller nur dem Rufe des Kaisers. Sie führten drei rote
Steigbügel im silbernen Felde und auf dem Helm einen silbernen und
einenschwarzen Adlerflügel. Der Sage zufolge sollen die Schwansbeller schon zu
Karls des Grossen Zeiten dort gelebt haben. Weil sie so geschwindaufsitzen
konnten, habe ihnen der Kaiser erlaubt, drei Steigbügel im Wappen zu führen .
Ihr Name bedeute daher auch "schwanke Bollen" (schnelleBeine). Das
hielt Fahne sicher mit Recht für einen Auswuchs wildwuchernder Phantasie. Viel
eher könnte nach seiner Meinung ein Schwanenbell oder Schwanenweier dem Orte
und Geschlechte den Namengegeben haben. 7Heinrich v. Schwansbell (1427-55),
Lubbert Torcks Schwager, amtierte als Droste zu Lünen. Sein Vater Dietrich v.
Schwansbell kommt bereits 1395 als Hofmeister und Geheimrat des Grafen von der
Mark vor. Wegen einer Fehde brannte ihm die Stadt Dortmund 1388 seine Burg ab.
8 Hier bahntesich also über die Schwansbeller bereits der spätere
Aufstieg der Torckam klevischen Hof an. Bedeutend für den weiteren Weg des
Geschlechteswurde sicher die seit 1444 daraus resultier ende Verschwägerung mit
den Grafen von Limburg. Standesgemäss wurden die Torck gleichzeitig Her
reneines alten Dynastensitzes, der Burg Volmarstein auf einem Felsen an der
Ruhr in der Nähe der Volmemündung.
91479 bekannten Johann, ältester Sohn zu Kleve und von der Mark,
Goswin Stecke und Goddert Torck, dem Grafen Adolf v. Limburg zu Styrum 200
Gulden zu schulden.
10 Im August 1480 bekleidete Goddert oder Gottfried Turck bereits
die -mter eines Drosten zu Goch und eines Rates des Herzogs Johann v. Kleve.
11 1489 erhielt er eine besonders ehrenvolle Aufgabe. Sein Nachkomme
Johannes Turck berichtet darüber: "Um dieselbige Zeit ward Innozenz VIII.
zum Papst erwählt. Und als Anno 1489 Seiner Fürstlichen Gnaden Bruder Herr
Philipp von Kleve sich in Rom aufhielt, hat dererwähnte Papst dem Herzog Johann
v. Kleve eine goldene Rose verehrenlassen. Sie wurde ihm am Sonntag Lätare in
der Fastenzeit unter grosser Feierlichkeit durch Gerhard v. Ossenbroich mit
apostolischem Brevepräsentiert. Zu dieser Zeremonie wurden abgesandt Herr
Johann v.Bronckhorst und Batenburg, Propst zu Münster, und Gerhard v.
Ossenbroich, ferner sämtliche Prälaten von Xanten, Rees und Kranenburg.
Anwesend warenferner die vornehmen Räte Herr Johann v. Aldenbockum ... und
Godfried Torck."
12Herzog Johann v. Kleve mit dem Beinamen der Schöne (Formosus) war
1481 gestorben. Sein gleichn amiger Sohn und Nachfolger wuchs am burgundischen
Hof in Gent auf, wo er sich an leichtsinniges französisches Lebengewöhnte.
13 Ihm verlieh Papst Innozenz dann 1489 wegen seiner vielen Stif
tungen die goldene Tugendrose. Wohl unverdientermassen, meint Hashagen, da er
doch immerhin dreiundsechzig uneheliche Kinderhinterlassen habe. Seine
überschäumende Lebenslust brachte ihm daher inseiner eher puritanisch
eingestellten Umgebung den Beinamen der Kindermacher (proletarius) ein.
14 Politisch gravierender als seinegelegentlichen amourösen
Eskapaden war jedoch seine ruinöse Finanzpolitik, die auf eine wachsende
Verschuldung hinauslief. Turckurteilte: "Die - konomie dieses Fürsten
stand nicht zum Besten. Das lagwohl grösstenteils an den verschiedenen Kriegen
und Fehden, die durch Geldern und Utrecht verursacht wurden."
15Die klevischen und märkischen Landstände verlangten daher die
Einrichtungeiner zweckmässigen Landes- und Finanzverwaltung. Es sollte aus dem
Kreisder Hofbediensteten und Beamteten ein ord entliches Kollegium von zwölf
Räten gewählt werden. Die Kompetenzen dieses Gremiums und seine
Geschäftsordnung wurden 1486 erstmals vertraglich fixiert. Jewiels vierbis
sechs "principale " Räte sollten stets auf der Schwanenburg in
Kleveweilen. 1489 und 1501 folgten weitere "Ordinantien", die
Einzelheiten der Verwaltung regelten.
16In führender Position wirkten von Anfang an mit die fürstlichen
Räte und Brüder Jaspar und Goddert Torck. Turck meldet, durch sie seien die
"Ordinantien" von 1486 und 1498 mit beschlossen worden.
17 Diese Entwicklung begünstigte eindeutig den sozialen Aufstieg der
Familie, weilsie mehr Macht in die Hände der Räte legte.Goddert Torck vereinigte
zu der Zeit bereits zahlreiche -mter in seiner Person: Er war Droste zu Goch
sowie Kastellan zu Buren. 1487 wird eranlässlich einer Stiftung für die Gocher
Pfarr kirche und die an ihrbestehende Liebfrauenbruderschaft erwähnt.
18 Graf Wilhelm v. Egmond, Baron von Baer, Herr zu Isselstein und
Leerdam, Ritter des Goldenen Vlieses, bestellte ihn ausserde m zum
Oberstallmeister. Bei dieser Tätigkeit, die Goddert natürlich in engsten
Kontakt mit seinem Dienstherrn bringen musste, lernte er wohl auch dessen
Tochter Margarete kennen und lieben . Ihre Mutter Walburga war eine Gräfin v.
Moers, sieselbst Witwe des Reichsfreiherrn Johann II. von Merode zu Petershem
(Petersum). Ihr erster Ehevertrag datiert vom 14. August 1473.
9.
1 morgen land in Aalst op d'Eenden, oost en west: de leenman, noord: de Drielse
wetering, zuid: Dwarsland.
19
juni1608: Govert Torck van Aalst voor Frederik, zijn zoon, zoals Maria van
Wittenhorst, vrouwe van Hemert, I fol. 12.
5 oktober 1633: Jacob Coppier van Kalslagen, heer van Screvelsrecht, I fol.
12,
10.
5½ hont elsenbos in Aalst, genaamd Heinenkamp, oost en zuid: Govert Torck van
Aalst, west: Willem Dirksz., noord: de Colcksteeg.
3 juni1608: Maurits Pietersz., die kocht van Pieter Dingemansz., I fol. 25.
22 februari 1612: Maurits Pietersz. krijgt ten eigen, I fol. 25.
11III fol. 14 (op 1663!).
Zn.
van Lubbert TORCK (zie 45064) [6]
en Hadewich van SOMEREN (zie 45065) [7].
Getrouwd 1483
In dem Streit um Gelderland unterstützte Göddert
Turck den Herzog von Kleve, der seinerseits dem Kaiser Beistand leistete. Durch
seine engenverwandtschaftlichen Kontakte zu den Grafen v . Egmond und v.
Moersverfügte Turck über Einfluss bei der Partei, die die Unabhängigkeit des
Gelderlandes erstrebte. Diese guten Beziehungen konnte er zu seinen Gunsten in
die Waagschale werfen und zum Ausbau seiner Hausmacht nutzen.Johannes Turck
berichtet weiter: "Dessen ungeachtet hat sich Karl [von Egmond] mit Gewalt
im Gelderland behauptet. Daher ersuchte Kaiser Maximilian Herzog Wilhelm von
Jülich und Herzog Johann von Kleve um Beistand gegen den Widerspenstigen. -ber
Massnahmen sollten die Gesandtenbei Seiner Kaiserlichen Majestät in Freiburg im
Breisgau verhandeln." Die Verhandlungen führte für den Herzog von Kleve
Göddert Turck. 35So beschlo- Kaiser Maximilian 1498 auch namens seines Sohnes
König Philipp von Kastilien als Erbherrn der Niederlande, unter Beteiligung
derbeiden Fürsten von Jülich und Kleve die Fehde gegen Geldern
wiederaufzunehmen. Zu diesem Zweck entsandte er Herzog Albrecht von Sachsen und
Herzog Georg von Bayern als kaiserliche Heerführer in die Niederlande. Am 30.
April 1498 erhielt Goddert Turck von Herzog Johann II. von Kleve Vollmacht, mit
Herzog Albrecht von Sachsen und Philipp von Nassau einen Vertrag zur
Unterstützung des Kaisers im Kampf gegen Karl v. Egmond abzuschliessen. 36
Goddert soll auch Bevollmächtigter des Kaisers selbstgewesen sein. 37 Man
setzte also offenbar sehr grosses Vertrauen in ihn.Als Droste zu Goch stiftete
er 1494 in der dortigen Magdalenenkirche diesogenannte Vikarie trium regum in
antiquo armario. Das war die Vikarieder heiligen Drei Könige in der ehemaligen
Sakristei am Ende des Nordschiffs. Goddert behielt sich und seinen Nachkommen
das Recht vor,nach Erledigung der Stelle einen neuen Vikar vorzuschlagen.
38Trotz seiner aufreibenden und schwierigen Amtstätigkeit nahm er auch
nochallerlei minder wichtig erscheinende Aufgaben wahr: So bekannte er im
Oktober 1495, von Johann Graf zu Limburg, Herrn zu Broich, das Boesengutzu
Nordheringen als Mannlehen empfangen zu haben. Von demselben Lehnsherrn erhielt
er ebenfalls als Mannlehen zur gleichen Zeit auch den Distelhof im Kirchspie l
Flierich, mit dem er schon 1479 belehnt wordenwar. 39 Es ist allerdings unklar,
ob sich die Belehnung mit dem Boesengutwirklich auf ihn oder einen
gleichnamigen Sohn eines Vetters bezieht, derzu derselben Zeit als Herr zu
Nordheringen und Edinckhausen genanntwird. 40 Eine Verwechslung erscheint mir aber
im Falle des Distelhofesausgeschlossen, weil schon Godderts Vater Lubbert 1441
dieses Gut von Graf Wilhelm zu Limburg, Herrn zu Bedburg (Betbern), empfangen
hatte. 41 Bei Fahne scheinen die Angaben über die Anfänge der Linie zu
Nordheringeneiner nähere n Untersuchung nicht standzuhalten. Jedenfalls ergeben
sichernst zu nehmende Zweifel, auf die ich noch zurückkommen werde.In der Fehde
mit Geldern wurden Wachtendonk, Straelen, Batenburg undandere Orte eingenommen.
Herzog Wilhelm von Jülich besetzte Erkelenz. Kaiser Maximilian rückte durch die
Eifel mit ei nem grossen Heer heran ungewann mit Hilfe Jülichs Echt. Von Goch
und Kranenburg aus fügte Herzog Johann von Kleve den Geldrischen grossen
Schaden zu, musste aber auch Einfälle in sein Landerdulden. Danach belagerten
Herzog Albrecht von Sachsen, Herzog Wilhelm von Jülich und Herzog Johann von
Kleve Straelenund nahmen es ein.Herzog Karl von Geldern fiel aber ins Land
Jülich und Amt Heinsberg einund richtete dort beträchtlichen Schaden an. Kaiser
Maximilian versuchtevergeblich ihn in Doetinchem einzuschliessen und zog
unverrichteter Dingezunächst wieder nach Emmerich und dann mit den Herzögen von
Sachsen und Bayern nach Deutschland: "Die Fortführung des beschwerlichen
Kriegesüberliesser Jülich und Kleve. Als sich dann auch noch der König von
Frankreich in die Händel einmischte und durch Herrn Robert von Arborch Kleve
verwüsten liess, sah sich Seine Fürstliche Gnaden genötigt, die Fehde zu
beenden, um weitere Nachteile für sein Land abzuwenden." Am 20. Juni 1499 unterzeichnete
der Amtmann Goddert Turck den Friedensvertragzwischen Geldern, Kleve und Berg.
"Zwar ha tte Kaiser Maximilianversprochen, beiden F-orsten von Jülich und
Kleve ihre Auslagen für die Fehde und die Besoldung der Reiter und
Kriegsknechte zu ersetzen, dochspäter war nie mehr die Rede davon. Die
vorgeschossenen Summen waren undblieben verloren."
42Inwieweit sich Goddert Turck selbst kriegerisch
während dieser unruhigenZeiten betätigt hat , lässt sich nicht deutlich
erkennen. Nach den Urkundenbetrieb er bis 1499 vorwiegend die Gesc häfte eines
Diplomaten undehrlichen Maklers, der Streitigkeiten zwischen den Magnaten
schlich teteund Verträge als deren Bevollmächtigter abschloss. Auch wird man
einenherzoglichen Rat nicht an die vorderste Front gestellt haben.
Allerdingsverpflichtete ihn auch sein Treuegelöbnis gegenüber den Herzögen von
Kleve, nötigenfalls für sie als Ritter und Vasall mit gezogenem
Degeneinzutreten. v. Steinen nannte ihn einen tapferen Kriegshelden und
dachtedabei vielleicht daran, wie ihn der Tod im Krieg ereilt hat. 43Der
bewährte Diplomat wurde nun mit Ehrungen überhäuft: Er stieg zum Hofmeister und
Marschall des Herzogtums Kleve auf, und bekleidete dieseshohe Amt von 1499 bis
1502.
44 Zu Ende seiner Amtszeit kam es schon wiederzu
einer Fehde mit Geldern. Damals fügte Jakob von Bronkhorst und Batenburg, Herr
zu Anholt, den Geldrischen in ihrem ganzen Land viel Schaden zu. Als Herzog
Karl von Geldern bemerkte, dass dies mit heimlicher Zustimmung der Klevischen
geschah, tater zum Schein so, als ob er Anholtbelagern wollte. Tatsächlich fiel
er aber überraschend in des Land des Herzogs von Kleve ein und belagerte
Huissen. Auf diese Kriegslist konnteder Herzog nicht schnell genug reagieren.
Karl liess ungehindert die Geschütze sprechen, doch die Bürger leisteten
verzweifelte Gegenwehr.Von Emmerich aus schmuggelte man Munition und
Nahrungsmittel in die Stadt. Als aber wieder Man gel an Proviant entstand und
es keine Hoffnungmehr zu geben schien, entschlossen sich die Klevischen um das
Fest der Geburt des heiligen Johannes, alle Kräfte zu sammeln, um Huissen zuent
setzen. Dazu ersannen die Klevischen nun ihrerseits eine Kriegslist: Die von
Emmerich lagerten sich sichtbar gegenüber von Huissen, währendder andere Teil
der Klevischen sich in einem Hinterhalt versteckt hielt. Herzog Karl meinte,
dass die von Emmerich so schwach seien, dass man ihrerleicht Herr werden
könnte. So zog er mit auserlesenem Kriegsvolk über den Rhein, um sie zu
überfallen und zu vernichten.In der Dunkelheit der Nacht stiessen aber die
Klevischen mit 700 Pferdenzu denen von Emmerich. Von ihnen wurde Herzog Karl
von Geldern empfangen, als er in den Morgenstunden den Kampf begann. Mit
grossen Verlusten wurdeer in die Flucht geschlagen. Unterdessen waren die von
Wesel, Rees undanderen klevischen Städten zu Schiff angekommen. Sie griffen
dasgeldrische Lager an, aus dem alle in Panik flüchteten, ohne noch an ihre
Habe zu denken. So fielen den Klevischen viele schwere Geschütze undandere
ansehnliche Beutestücke in die Hände. Danach begab man sich wiedernach Emmerich
und sagte Gott dem Allmächtigen Lob und Dank für einensolchen herrlich en Sieg.
Drei Tage hintereinander feierte die Bevölkerungin den beiden Landen Kleve und
Mark dieses Ereignis mit Prozessionen undfeierlichen Gottesdiensten.
45Für Göddert Turck ging diese Fehde nicht so
glücklich aus: Er verlor Besitzungen an Maas und Waal, die Herzog Karl von
Geldern aus Vergeltungfür die Kriegszüge der Klevischen kurzerhand einzog. Für
eine Schuld von 200 Gulden überwies Karl sie im Juni 1502 seinem
Artilleriemeister Wilhelm von Heithuisen.
46 Das muss den gewitzten Diplomaten Turck empfindlich getroffen haben. Der
Krieg mit Geldern war nun auch einepersönliche Angelegenheit, die ihn stärker
als bisher a us der Reservelockte.Die Besitzungen an Maas und Waal dürften
Goddert als Mitgift seiner Frau Margaretha v. Egmond zugefallen sein. Um so
mehr musste ihr Verlust ihnschmerzlich berühren. Er konnte sich aber mit Gütern
in Gennep bei Klevetrösten, die ihm zustanden, solange eine Pfandschaft des
Wess el v. Loenicht eingelöst wurde. Für die Bezahlung der Schuld Wessels durch
Graf Adolf zu Nassau, Herrn zu Wiesbaden, bürgte unter anderem Reinhard v.
Holthausen. 1501 überliess er nach einem längeren Streit Goddert als Pfandsein
gesamtes Lehngut im Land Gennep erblich. Im Gegenzug verzichtete Goddert zu
Reinhards Gunsten auf Hof und Zehnt zu Badbenick im Gericht Cuyk. Die Summe für
die Reinhard seine Lehen verpfändete war nicht geradegering. Durch diese
Erwerbungen Godderts in der Nähe von Goch legte ersicher mit den Grund dafür,
dass das Geschlecht im Klevischen bodenständigwerden konnte. 47v. Steinen sagte
Göddert Turck in seiner "Geschlechts-Nachricht von denenv. Torck"
schon zum Jahr 1498 tot; andere liessen ihn bis 1507 leben.
Die Wahrheit liegt - wie so oft - in der Mitte. Hören wir
wieder, was der Chronist Johannes Turck zu melden hat: "Anno 1504 hat sich
Herzog Johann von Kleve, da Seiner Fürstlichen Gnaden Wachtendonk genommen
ward, noch einmal König Philipps von Kastilien zu Ehren und Gefallen auf eine
Fehde mit den Geldrischen eingelassen. Er war dabei der festen Zuversicht, er
könne damit rechnen, dass Seine Königliche Majestät binnen zwei Monaten in den
Krieg eintreten werde. Diese Hoffnungwurde aber enttäuscht. Als so der Herzog
ohne Beistand das Haus Middelaarbelagerte, erlitt er grosen Schaden und verlor
viele gute Leute." 49Unter denjenigen, die dort ihren Tod fanden, war auch
Göddert oder Godfried Turck. Er wurde in der Nähe begraben. 1894 war noch sein
Grabstein in Sint Agatha in der holländischen Provinz Nord-Brabant, nichtweit
von Gennep entfernt, zu sehen. Er trägt in der Mitte das Wappen Turcks und am
Rande folgende Inschrift: "Int jaer ons heren MV ende IV sterf Gaeder ...
den VII dach in junio. Bidt got vor die ziel een paternoster." Der
Familienname fehlt, weil eine Ecke des Steines ausgebrochenist. Nach
Aufzeichnungen des Klosters St. Agatha aus dem Jahre 1584 kannes aber als
gesichert gelten, dass hier Goddert Turck, Marschall des Fürstentums Kleve,
seine letzte Ruhe fand. Auch seine Gemahlin Margarethav. Egmond wurde in dem
Kloster beigesetzt.
Wenn man sich anschaut, wo Goddert überall
gekämpft hat, und dann damitvergleicht, wo er zu Hause war oder Besitzungen
hatte, so wird deutlich, dass er ein unruhiges und unstetes Leben geführt haben
muss. Die Bezeichnung "Amtmann zu Goch" weckt Vorstellungen von einer
bequemen Sineku re. Aber seine dortige Tätigkeit lässt sich keineswegs mit
derseines Bruders Jaspar vergleichen, der in relativ gesicherten Verhältnissen
als Droste zu Neuenrade, Unna und Hörde wirkte. 51 Der Raumum Goch herum war
dagegen noch unbefriedetes Grenzland des Herzogtums, umdessen Besitz täglich
neu in der Auseinandersetzung mit Geldern gerungenwerden musste. Das konnte nur
en tschlossenen und mutigen Männern gelingen[8].
met
22533 Gravin Margaretha van EGMOND[9],
geboren ca 1460, overleden op maandag 21 november 1496, begraven te Sint Agatha
dr.
van Heer Willem IV van EGMONT (zie 45066)[10]
en Walburga van MEURS (zie 45067) [11].
Getrouwd (1) op zaterdag 14 augustus 1473[12]
met Jan V van MERODE, overleden op zaterdag 12 maart
1485.
Die Braut wurde damals mit 300 fl. rh. ausgestattet, die aber im
Falle ihres kinderlosen Absterbens an das Haus Egmond zurückfallen sollten.
Dagegenbrachte der Bräutigam in die Ehe die Herrschaften Merode, Petershem,
Beecke, Oirschot sowie alle Ansprüche an Wesemael, Westerloo, Herss eltund
Oelen. Hiermit sollte er nach dem Tode seines Vaters gänzlichabgefunden sein
und ausser dem den Fruchtgenuss seiner Mutter tragen. Margarethe v. Egmond
erhielt von ihrem Bräutigam beziehungsweise dessen Vater ein Witwengehalt von
500 fl. rh. zugesichert. Ferner sollten diejung en Eheleute das Nötige an
Kleidern und Spielgeld bekommen. Falls sienicht bei dem Vater wohnen bleiben
wollten, so würde dieser ihnenausserdem noch die halbe Herrschaft Diepenbeck
mit 50 0 fl. Einkunftenabtreten. Es unterschrieben: Wilhelm Herr von Egmond als
Vater der Braut, dess en Sohn Johann von Egmond, Friedrich von Egmond zu
Isselstein, Wilhelm von Egmond, Johann I. von Merode als Vater des Bräutigams,
Johann von Merode und Richard III. von Merode, Brüder des Bräutigams, und
dessen Onkel Heinrich von Hoorne. Johann II., dessen Mutter Aleydis v. Hoorn
ewar, muss zwischen 1491 und 1493 gestorben sein.Die v. Egmond entstammten
einer alten Adelsfamilie, die seit dem 12. Jahrhundert die Schirmvog tei über
die Benediktinerinnenabtei Egmond bei Alkmaar in der Provinz Nordholland
ausübte. Obwohl eine Ehe zwischen Margarete v. Egmond und Goddert vielleicht
nicht ganz standesgemäss war, kam sie doch 1493 zustande.
19 Immerhin waren Godderts Vorfahren, wie ichschon oben erläutert
habe, bereits mit den Grafen von Limburg und den Edelherren von Volmarstein
verwandt. Nachdem sich die Verfassung des Landes so drastisch geändert hatte,
brauchte der Herzog ausserdem mächtige Verbündete, die ihn nötigenfalls gegen
Opposition in den eigenen Reihenunterstützten. Mit der Heirat wurden also
zweifellos auch hohe Erwartungen an Goddert geknüpft.Schon bald galt es ihnen
in einer heiklen Angelegenheit gerecht werden: Er musste 1494 zwei Ver träge
zwischen Herzog Karl v. Egmond einerseits und Friedrich v. Egmond, Herrn zu
Isselstein, und dessen Sohn Florisandererseits aushandeln und vermitteln.
20 Durch die v. Egmond wurde Goddert mit den Herzögen v. Kleve
selbst verwandt, denn Katharina, eine Tante des "Kindermachers ", hatte
zum Ehemann Arnold v. Egmond, den Herzogvon Geldern. Ihre Schwägerin, Frau
Johanns I ., hiess Elisabeth von Burgund, Gräfin von Estampes und Nevers. Sie
war eine Tochter Johanns von Burgund aus dessen Ehe mit Jacoba d'Ailly.
21Die Herzöge von Burgund gehörten zu den reichsten Fürsten Europas.
Sieverfügten in Flandern und Brabant über das stärkste europäische
Wirtschaftszentrum. An ihrem Hof gelangte die ritterliche Kultur vorihrem
Niedergang noch einmal zu hoher Blüte. Durch dieverwandtschaftlichen Beziehungen
zum französischen Königshaus der Valoisspielten sie eine besondere Rolle im
gesamteu ropäischen Geschehen.
22Der französische Sinnentaumel und das kriegerische Lagerleben,
dasdie Ritter damals in immer entferntere Länder führte, half ihnen aberauch,
sich über den über kommenen Standesdünkel hinwegzusetzen. Der hohe Adel verband
sich zunehmend mit dem niederen Landadel und dieser wiederumoft mit Personen
bürgerlichen Standes. Dadurch wurde auch allmählich die mittelalterliche
Feudalordnung aufgelockert und ein sozialer Wandelermöglicht, der es
gestattete, die -berreste des Feudalismus noch übereinige Jahrhunderte hinweg
mehr oder weniger künstlich zu konservieren.Im November 1496 teilte Herzog
Johann II. von Kleve sein Erbe mit seinem Bruder Philipp, Dompropst zu
Strassburg. Den feierlichen Abschluss des Vertrages bezeugten Goddert Torck,
Amtmann zu Goch, und dessen Bruder Jaspar, Amtmann zu Unna.
28 Zu derselben Zeit bahnte sich auch eine Verbindung der beiden
niederrheinischen Doppelherzogtümer Kleve-Mark undJülich-Berg an. Turck
äusserte sich lobend: "Ungeachtet der immerwährenden Fehden und
Kriegsbeschwernisse hat Herzog Johann gleichwohl dievortreffliche Heirat
zwischen Seiner Fürstlichen Gnaden Sohn und dereinzigen Erbin des Hauses Jülich
vorangetrieben. Dadurch wurden die LandeKleve und Mark mit den Landen Jülich,
Berg und Ravensberg vereinigt. Wiewohl man sich darauf schon 1496 geeinigt
hatte, wurde die Heirat docherst Anno 1510 vollzogen." Bei der Verlobung
der Kinder aus Gründen der Staatsräson im Jahre 1496 waren wieder die Brüder
Goddert und Jaspar Torck anwesend, die sich am klevischen Hofe unentbehrlich
gemachthatten.
29Geldern, eine ehemalige nassauische Grafschaft, war 1472 an
Burgungekommen.
30 Die burgundische Fremdherrschaft behagte den Landeseinwohnernaber
wenig. 1477 erwarb der habsburgische Erzh erzog Maximilian, derspätere Kaiser,
durch seine Heirat mit Maria von Burgund zugleichGeldern,
31 dessen Besitz ihm aber von dem französischen König
streitiggemacht wurde. Aus dem Gehader um das burgundische Erbe erwuchs eine
Art "Erbfeindschaft" zwischen Frankreich und -sterreic h. Ludwig XV.
bemerktedaher am Grabe Karls des Kühnen und seiner Tochter Maria von Burgund:
"V oil- l'origine de toutes nos guerres." 321482 erhielt Maximilian
im Frieden von Arras zwar die Niederlande, muss teaber auf das Herzogtum
Burgund, das Artois und die Picardie zugunsten desfranzösischen Königs
verzichten. 33 Die neu erworbenen Gebiete belasteteer jedoch so schwer mit
Abgaben, dass die Untertanen - freilich vergeblich- eine Bittschrift an seinen
Vater Kaiser Friedrich sandten. So wuchsauch in Geldern die Unzufriedenheit.
Hören wir dazu Johannes Turck, den Chronisten: "Im Jahr 1492, als König
Maximilian sich in Oberdeutschlandaufhielt und von den Franzosen Herzog Adolfs
v. Geldern Sohn Karl in Gefangenschaft genommen ward, haben Ritterschaft und
Städte des Gelderlands ihn mittelst einer beträchtlichen Summe und unterstützt
durch Graf Vinzenz v. Moers freigekauft. Karl wurde dann in Geldern mit grossen
Ehren und unter Freuden empfangen, zum Landesherrn aus gerufen und ihm als
Fürsten gehuldigt. Als das Kaiser Maximilian vernahm, ist er mit seiner
Gemahlin aus Deutschland über Aachen stracks nach Brabandt gereist. Mit
Unterstützung Herzog Johanns II. von Kleve zog er eine grosse
Streitmachtzusammen, um in Geldern einzufallen. Doch kam damals durch
Vermittlungder Kaiserin und des Herzogs Reinatus von Lothringen, der Karls
Schwester Philippina zur Ehe hatte, ein Waffenstillstand und Vertrag zustande."
Waaruit geboren:
1. |
Jonkheer Wilhelm (Willem) TÖRCK, geboren ca
1481, overleden ca 1545 te IJsselstein.
In 1511 komt een leger van Utrechters en Geldersen naar Breukelen
en belegeren Nijenrode en het kasteel Gunterstein. Beide kastelen worden
ingenomen en verwoest. Volgens overlevering werden er stenen van beide
kastelen gebr uikt voor het herstellen van de vervallen muren van
de Bemuurde Weerd in Utrecht. Willem Torck geeft opdracht het kasteel te
herbouwen. Getrouwd
ca 1505 met Josina van NIJENRODE, geboren ca 1479,
overleden ca 1539.
dr.
van Johan van NIJENRODE (de Blinde) en Elisabeth van ZUIJLEN van de HAER. |
2. |
Lubbert TURCK (Torck) (zie 11266). |
3. |
22534 Heer, Ridder Joost van HEMERT,
geboren ca 1452 te Neder-Hemert, overleden op zondag 7 mei 1497, ridder, heer van
Nederhemert, heer van Sinderen, drost en richter van de Veluwe en drost van
Baer[13].
zn.
van Ridder Johan Gysbertsz (Jan)
van HEMERT (zie 45068) en Heilwich
van NIJENRODE (zie 45069).
Getrouwd ca 1498 te Nederhemert met
22535 Anna van VLODROP (Flodrop,
Flodorp)[14],
geboren ca 1465 te Nederhemert, overleden ca 1517.
Op
17 september 1500 verkrijgt Anna van Flodrop de weduwe van Johan Van Hemert de
voogdij van Karel hertog van Gelre over haar dochter Hedwig van Hemert dr. van
de overleden Joost van Hemert (Hedwig was toen 2 jaar) zie ook onderstaande
archiefstukken.
Karel van Egmond, hertog van Gelre ontheft Anna van Flodrop, weduwe Joest
van Hemert, van de voogdij over hare dochter Heilwich, omdat zij, na hertrouwd
te zijn met Johan Scheijffert, van Meraide, oudste zn. van Hemersbach, het huis
Hemert in bezit had genomen, na den dood van Gijsbert van Hemert in 1498, welke
op last van den hertog het huis bezet had gehouden, 1502 februari 20[15].
Maximiliaen
Roomsch koning etc. Herzog zu Geldern schenkt aan zijn getrouwen Johan van der
Aa, heer zu Buchennhoven, het slot en dorp Hemert, in den Bumlerwerd in den
lande Geldern gelegen, so bald wir dasselb sloss und dorff in uns gewalt
bringen, 1503 januari 21 (gegeven te 's Hertogenbosch)[16].
Waaruit
geboren:
1. |
Hadewey (Heijlwich) (zie 11267). |
Getrouwd (2) op zondag 20 februari 1502 met Johann VI von
SCHEIFFART van MERODE, overleden 1537.
Heer
van Hemmersbach, Sindorf en Clermont, pandhouder van Liedberg.
Kasteel Sinderen
(1730), tekening uit 1785 van Hendrik Tavenier (1734-1807)
Sinderen is een voormalig kasteel en landgoed in de gemeente Oude IJsselstreek, westelijk gelegen van
het dorp Sinderen,
in de Nederlandse provincie Gelderland
Kasteel Sinderen is vermoedelijk in de 12e eeuw gebouwd onder het
voormalige graafschap Lohn ter
verdediging tegen het voormalige graafschap Zutphen.[1] In 1150 werd
door de kasteelheren de Antoniuskapel gesticht.
In 1234 ontstond het dorp Sinderen, dat
tegen het kasteel aan gebouwd werd.[2] De Antoniuskapel werd in 1660 door
een blikseminslag vernield, maar reeds in 1662 herbouwd.[3] In 1297 kregen de broers Dirk en
Arnold van Sinderen een verzoek van de hertog van Gelre om te gaan wonen op een
langoed te Voorst bij Zutphen, zij moesten hem bij staan in de
strijd tegen Utrecht. De broers verhuisden naar de Veluwe, zij werden opgevolgd
door de heren van Avershagen, nauw verwant aan de heren van Wisch[4]
Aangezien het kasteel Sinderen een Gelders leen was zijn in oude
hertogenlijke leenregisters de beleningen met dit goed opgenomen.
Zo blijkt, dat in 1413 Hadewig van Sinderen, huysfrou van Johan van Gelre,
bastaard, dat huys te Sinderen met sijnen c!iqel~grav~en ende met #den
Snauw& fiat Zutphenschen rechte werd beleend. Deze belening werd in 1424
herhaald, waarbij Hadewig haar man aan het leengoed tuchtigde. Uit die zelfde
bron weten we, dat er kort vóór 1456 een grote verandering kwam in haar leven:
in 1456 wend zij namelijk opnieuw beleend met Sinderen, maar zij blijkt dan
weduwe van Johan van Gelre en hertrouwd mat Reinier van Coevorden (die zij bij
de lbetibel~ening ,,set to't m a n en m~amlber") . Eln ijn 1458
blijkt te zelfder plaatse weer iets interessants aan het licht te
komen, want dan transporteert zij zij
Sinderen c.a. op Johan van Hemert en diens zoon Joost van Hemert, met de
beperkende bepaling dat, indien Joost zonder nakomelingen zou sterven Reinier,
Aloff en Johan van Coevorden het bezit zullen erven ((dus naar de kant van haar
tweede man).
Op deze voorwaardelijke bepaling moeten we nader ingaan. Als Hadewig
namelijk het leen op Johan van Hemert ridder heer tot Hemert en Doorwenth en
diens zoon wil transporteren tegen, ,dan betfekenlt dit, dat Hadewig zelf geen
kinderen had en dat deze Johan daarom een bloedverwant van haar moet zijn, die
dan als eerste in aanmerking kwam om van haar te erven. Immers, indien door
Hadewig's kinderloos overlijden het leen ledig zou zijn geworden, dan was het
de Gelderse hertog geweest, en niet Hadewig, die het leen aan een ander had
toegewezen. Zij maakt dus in 1458 a.h.w. een testamentaire beschikking,
uiteraard, al wordt dat niet vermeld, met goedkeuring van de hertog. Het motief
voor deze beschikking zullen we ongetwijfeld moeten zoeken in het feit, dat
Johan van Hemert nauw verbonden was met het geslacht van Sinderen. Dat is
alleen verklaarbaar, als we aannemen dat één der jongere zusters van Hadewig,
die in 1400 nog ongetrouwd waren, naderhand met een Van Hemert is getrouwd, uit
welk huwelijk dan Johan is geboren. Zo is het slot in handen van diens
nageslacht gekomen en gebléven, want Johan's zoon Joost trouwde met Anna van
Vlodrop en had een mannelijke telg. Overigens werd niet Hadewig's tantezegger
Johan van Hemert de eigenlijke bezitter van Sinderen - hij was immers heer tot
Hemert en Doorwerth - maar diens zoon Joost.
Deze was kennelijk 'een jongere zn. van Johan: hij werd geen heer tot Hemert
en Doorwerth, maar wel tot Sinderen en bovendien drost van Veluwe ").
Op oude topografische kaarten zijn omvang en ligging van
het voormalige kasteelterrein nog goed zichtbaar. Op een plattegrond van
het kadaster uit 1830 is het huis met
het koetshuis omringd door twee grachten. Ook zijn er op de kaart nog vier
grote schuren buiten het kasteelterrein te zien, waarvan er een jeneverstokerij
bevat.[5]
Rond 1875/76 werd het kasteel verkocht, omdat de
toenmalige eigenaar geen geld meer had om het huis te onderhouden. De nieuwe
eigenaar jonkheer Louis van Schuilenburgh uit Terborg liet het gebouw slopen. Met
onderdelen, balken en stenen uit de sloop zijn een aantal boerderijen gebouwd
in het dorp Sinderen, te herkennen aan de witte kleur[2]: de Meyne, de
Bongerd, de Roesse, Nieuwe Veld ('t Ni-je Veld) en Scholtenveld.
Op het voorterrein van het afgebroken kasteel, op de
plaats van het koetshuis, werd in 1904 een
nieuwe boerderij gebouwd, de huidige boerderij Huisboer (D'n Huusboer). Het
fundament van het kasteel ligt er nog naast, archeologisch onderzoek zou in de
toekomst meer feiten aan het licht kunnen brengen. Overblijfselen van het
kasteel zijn verder nog de grachten langs de Rentmeesterlaan en de Kasteelweg
en de Antoniuskapel.[6] Achter de Antoniuskapel bevindt zich
de rond 2003 gerestaureerde grafkelder van de familie Ruebel. Zichtbaar is de marmeren grafsteen van de jong
overleden dochter Bertha (1855-1864).
Tot 2012 was het onbekend hoe dit kasteel er precies uit
heeft gezien, doordat er verschillende afbeeldingen bestonden van een
"kasteel Sinderen". Ook leek er naamsverwarring te bestaan met de
buurtschap Voorst en Kasteel Sinderen in
het dorp Voorst bij Zutphen. Waarschijnlijk is het huis in
Sinderen door de eeuwen heen een aantal keren grondig verbouwd.
Wim Meijerman, bestuurslid van de Historische Vereniging
Achterhoek Liemers, had in Auerbach (Zuid-Duitsland)
contact met de nazaten van de heren van Sinderen. De achterkleinzn. van het
paar Herman von Heymann en Emma Ruebel toonde hem uit het archief de originele
foto van het kasteel, genomen in 1875 vlak voor de sloop. Op deze zeldzame foto
zien we een witgepleisterde voorgevel met zeven ramen op een rij en enkele
verdiepingen, ook de rechterzijgevel is zichtbaar. In de tuin voor het huis
zitten twee vrouwen en drie kinderen. Er is een duidelijke overeenkomst met
oudere bewaard gebleven tekeningen van een "kasteel Sinderen".[7]
De foto[8] verscheen op 30 april 2012 op de
voorpagina van de Gelderlander en
gaf voor het eerst een duidelijk beeld van het verdwenen gebouw. Willem
Meijerman publiceerde hierover in het Contactorgaan van de Oudheidkundige
Werkgemeenschap Aalten, Dinxperlo en Wisch, ADW.
De ontdekking van de foto was de aanleiding voor het
oprichten van de Werkgroep Huis Sinderen, voortkomend uit ADW. Men stelde zich
ten doel om nieuw historisch materiaal te verzamelen en uiteindelijk hierover
een boek te publiceren.[9] De werkgroep nodigde de nazaten van
de familie Ruebel uit voor een bezoek aan hun voormalige familiebezittingen in
Sinderen, Anholt en
in de omgeving van Kleef. In het
laatste week-end van oktober 2012 kwamen elf nazaten van de familie Heymann /
Ruebel naar Sinderen om kennis te maken met het historisch onderzoek. Zij
bezochten onder meer de overblijfselen van het kasteel.[7] Er ontstond een regelmatige
informatie-uitwisseling met enkele leden van de familie. De nieuwe historische
onderzoeken leidden tot een boek genaamd Huis Sinderen – Geschiedenis van
een verdwenen langoed. Uitgever ADW en de auteurs Herman Hofs, Willem Mijerman
en Willem Ormel presenteerden het boek te Sinderen op 7 april 2018.
Kasteel Sinderen -
overgebleven stenen brokstuk
Literatuur
·
Hofs, Herman, Willem Mijerman en Willem Ormel: Huis Sinderen.
Geschiedenis van een verdwenen langoed. Uitg. 2018 Oudheidkundige
Werkgemeenschap Aalten - Dinxperlo - Wisch ISBN
978-90-828336-0-7
Noten 1.
Genealogie Familie Meijerman 2.
IJsselstreek.nl: Burgemeester bezoekt Sinderen 7.
Omhoog naar:a b Nazaten onder de indruk van Sinderen 8.
Antieke foto van kasteel Sinderen duikt op in Duitsland,
uit de de Gelderlander van
30 april 2012 |
22536 Brant WILLEMSZ, geboren ca
1445 te Voorst, zn. van Willem BRANTSZ
(zie 45072) en Gerberich (zie
45073).
Waaruit geboren:
1. |
Reiner BRANTSZ (zie 11268). |
22538 Lubbert Hendrix HISSINCK.
Getrouwd met
22539 Geertruid ANDRIES.
Waaruit geboren:
1. |
Geertien Lubberts (zie 11269). |
25106 Godschalck
van der EYK Woutersz.
Het leen 3
gesplitst in 3A, 3B en 3C[17].
3A. 7 (1525: kleine)
morgen, (1525: strekkend van de halve Dussen tot het land van Altena; 1694: de
banwetering), oost: Arnout van der Eik, broer van de leenman, (1510:
Jan Woutersz. van der Eik; 1602: Adriaan Cornelisz.
van Kampen; 1694: Brien de Feiter,
Leendert Adriaansz. c.s. met 10 morgen, die de weduwe
houdt; 1753: Kobus Staal en Isak van Herp; 1777: Leendert van Herp en
Adriaan van der Pluym), west: Willem van der Eik
(1510: Godschalk van der Eik; 1602: Adriaantje
Bruinendr., weduwe Joost Adriaansz.; 1694: Sebastiaan
en Arnout Jansz.; 1753: Hugo Hugen Holster; 1777: Jan
van Dinteren), (1754: zuid: de halve Dussen, noord:
de halve Pan wetering).
9 maart 1463:
Godschalk van der Eik Woutersz. na bedijking en na
verzuim door erven van de heer Herbaren van Riede, bevestigd door Adriaan heer Herbarenz., met lijftocht van Adriaan, dr. van Adriaan Okkersz., zijn vrouw, 6461 fol. 195.
7 september 1510:
Jan Willemsz. van Honswijk
voor Maria, dr. van Godschalk van der Eik, zijn vrouw, bij dode van Hendrik van
der Eik Godschalksz., haar broer, 6463 fol. 62v.
2 mei 1525: Jacob Arnoutsz. van Dordrecht bij overdracht door Jan Willemsz. van Honswijk voor Maria
van der Eik, diens vrouw, 6463 fol. 156-157.
Waaruit
geboren:
1. |
Maria Schalck van der EYK
(zie 12553). |
2. |
Heynrick van der EYK |
25216
Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van
VEEN[18],
geboren ca 1415 te Veen, begraven ca 1480 te 's-Hertogenbosch.
Aert woonde in 1457 te Heusden, resp. in 1462 te Vlijmen; bezat
goederen te Heusden, Hedikhuizen, Baardwijk en Esch. Hij is met zijn echtgenote
begraven in de St-Jan te 's-Hertogenbosch
zn. van Willem Arentsz KIEVITS van VEEN
(zie 50432) en Elsa van HO(O)RNE
(zie 50433).
Getrouwd met
25217 Adriana (Belia) van
BRUHEZE[19],
geboren ca 1415, begraven ca 1487 te 's-Hertogenbosch, dr. van Rudolph van BRUHEZE (zie 50434).
Waaruit geboren:
1. |
Jan (de Baljuw) KIEVITS van VLIJMEN (zie 12608). |
2. |
|
3. |
|
4. |
|
5. |
25218 Gijsbert Jan Kuijsten van
ONSENOORT, geboren ca 1425, overleden voor 1430.
Margriet, Joanna, Aleijt ende IJda, dogters van wijlen Gijsbrecht Kuijst
en Zachus, geheten Zeets die Roever, getrouwd met jonkvrouw Kathelijn
Gijsbrechts Kuijst dragen op aan Gijsbrecht, zn. van wijlen Gijsbrecht Kuijst
voornoemd, hun deel in de Reeckel tot Stripe[20].
Gijsbrecht Gijsbrechtz. Kuijst verpacht aan zijn schoonbroeder Zeets die Roever, zijn erve in
Stripe[21]
zn.
van Jan KUIJST(EN) (zie 50436)
en Elisabeth van ANDEL (zie
50437).
Waaruit geboren:
1. |
Margriet KUYST(EN) van HONSOIRDE (zie 12609). |
2. |
|
3. |
|
4. |
26890 Claes Cornelisz
HUIJSMAN.
Huijsman,
Claes Corneliss (in Bergschenhoek)
751,126 14- 8-1619
751,126v 14- 8-1619
Zn. van Cornelis HUIJSMAN (zie
53780).
Getrouwd met
26891 Annetgen CORNELIS.
Waaruit geboren:
1. |
Maritge Claes (zie 13445). |
31520
Jacob BAL, geboren ca 1485 te Bruinisse, overleden ca
1564 te Bruinisse.
Lantman
binnen de Hooghe Heerlijckheit van Bruinisse Beoosten-Duvelandt, 1538-1564
Kerkmeester van de Parochie van Sinte Jacob die Mindere
(De naam Bal stamt mogelijk af van "Baldevinus of Baldewijn (=Boudewijn).
De familie heeft een wapen. In rood drie ballen van zilver, geplaatst 2:1
dekkleden: rood gevoerd van zilder, helmteken: drie uitkomende tulpen van rood
aan een steel van groen)
De polder van Bruinisse is aangelegd in 1468 en mogelijk behoorden de ouders
van Jacob tot de pioniers in deze polder.
Getrouwd voor de kerk voor 1515 met
31521 Maaijken Marinusse MARINUSSE,
geboren ca 1492, overleden in 1567.
Notitie bij overlijden van Maeijkcken: die huysvrou van Jacob Bal
saligher.
Waaruit geboren:
1. |
Marinus Jacobs (zie 15760). |
32192
Waaruit
geboren:
Generatie
XVI |
45056 Lubbert Gheritszn HAMER,
geboren ca 1428 te Nybroek, landontginner, zn. van Gherit HAMER (zie 90112).
Waaruit geboren:
1. |
Warner LUBBERTS, geboren ca. 1455 te Loenen. Warner is in 1478 ingeschreven in het Burgerboek van Zutphen met
als aantekening "gratis". |
2. |
Gherit (zie 22528). |
3. |
Johan LUBBERTSEN, geboren ca. 1458 te Loenen. Johan wordt op 12 januari 1481 ingeschreven als nieuwe burger te
Zutphen. |
4. |
Hendrik, geboren ca 1462 te Loenen. Hendrik komt voor op de "Schattingslijst van de Veluwe jaar
1511/12 in Loenen ambt Apeldoorn. Hij is bezitter en betaalt belasting. Evert
en Gisbert hebben op dat moment geen goederen die belast kunnen worden
(vermelding P(auper). |
45058 Herman van WAMEL, pachter Lutteke Molentiin te
Voorst.
Waaruit geboren:
1. |
Engele (zie 22529). |
Blad 8 van 42 bladen |
gemaakt met PRO-GEN
'Genealogie à la Carte' software
[1] De
ontginningen en nederzettingen inhet noordelijk deel van het kerspel Voorst
[2] A.P.M.
Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen
uitgave, Roermond, 1985
[3] Info:
Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567
[4] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[5]
Nederlands Adelsboek 1952 blz. 407-412
[6] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[7] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[8] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[9] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[10] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[11] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[12] Europäische
Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von
Büren und Leerdam
[13] SCHAAP_1970,
Ds. J.W. Schaap, (De Nederlandsche Leeuw, Jg. LXXXVII, nr. 7, 1970)
[14] SCHAAP_1970,
Ds. J.W. Schaap, (De Nederlandsche Leeuw, Jg. LXXXVII, nr. 7, 1970)
[15] Gelders Archief
[16] Gelders Archief
[17] De Lenen van de hofstede
Polanen in Muilkerk en omstreken (1352-1797) (J.C. Kort)
[18] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[19] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm
[20] Schepenprotocol
van 's Hertogenbosch nr. R 1199, 85 ro 27 juli 1429
[21] Schepenprotocol
van 's Hertogenbosch nr. R 119985 ro 27 juli 1429