Eerste blad    Vorig blad   

Blad 8 van 42 bladen

Volgend blad    Laatste blad


 

Zuid-Nederlanders in de 16e eeuw

 

Immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden vestigden zich in de loop van de 16e eeuw in Zeeland. Het waren voornamelijk kooplieden uit Vlaanderen en Antwerpen.

Vanaf 1572 nam het aantal immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden sterk toe. Veel Vlamingen, Brabanders en bewoners van andere streken in de Zuidelijke Nederlanden vluchtten voor het oorlogsgeweld als gevolg van de Opstand van de protestantse Noordelijke Nederlanden tegen het katholieke Spanje. In de Hollandse en Zeeuwse steden vonden zij de mogelijkheid hun eigen godsdienst uit te oefenen en hun handelsactiviteiten voort te zetten.

 

Val van Antwerpen

De ‘Val van Antwerpen’ in 1585, waarbij de stad werd ingenomen door de Spanjaarden, had wederom een enorme stroom gevluchte protestanten tot gevolg. Deze immigranten trokken vooral naar Middelburg en Amsterdam. Veel van deze nieuwkomers uit Vlaanderen en Brabant werden poorter in één van de Zeeuwse steden. Toch zal de werkelijke stroom immigranten veel groter zijn geweest. Poorter worden kostte geld en vaak stelden steden voorwaarden aan welstand en beroep van de nieuwkomers.

 

Zuid-Nederlanders in Middelburg

De overkomst van vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden werd in Middelburg gestimuleerd. In 1576 voeren drie schepen in opdracht van de stad op en neer naar Antwerpen om vluchtelingen op te halen. Na de verovering van de Zuidelijke Nederlanden door de Spaanse generaal Parma in 1584 werd een grote stroom vluchtelingen opgevangen in de abdijkerk van Middelburg.

 

De Nederduits‑gereformeerde kerk van Middelburg groeide in de jaren 1584‑1586 met 2.705 personen. Aangenomen wordt dat caeeks 1622 de helft van de toenmalige bevolking van Middelburg, zo’n 15.000 mensen, van Zuid‑Nederlandse afkomst was. Deze ‘inwijkelingen’ hebben een belangrijk aandeel gehad in de materiële en culturele bloei van Middelburg en Zeeland.


7168    Jacob Janse VLOEIJHI,
lantman tot Oost-Duvelandt (1578), geboren ca 1515 te Bruinisse, overleden voor 1590 te Bruinisse,

 

Jacob werd in 1557 “vercooren tot Kerckemeester onser Parochije van Oost-Duvelandt  in syn saeliger vaeder plaetse, dwelcke genoemt ampt gheduerende XIII jaere ghetrouwelijck is naegecoomen”.

 

Hij maakte overstromingen mee in 1530, 1532 en 1570.

 

zn. van Jan VLOEYHIL (zie 14336).
Getrouwd ca 1540 te Bruinisse (ng) met
7169    Tanneken, geboren ca 1520 te Bruinisse, overleden voor 1590 te Bruinisse.
Waaruit geboren:

   1. 

Cornelis Jacob Janse VLOEHIL (zie 3584).

   2. 

Stoffel Jacobsz VLOHIL, geboren ca 1545 te Bruinisse.


7200    Jan de GRAEVE, geboren 1536 te Antwerpen (2 september 1537 te Antwerpen???)


Poorter van Zierikzee op 18 december 1581 (is dan 45 jr oud met 2 zoons en geboren te Antwerpen, eed afgelegd op 15 december 1581).

Waaruit geboren:

   1. 

Simon Janse (zie 3600).

 

poorterboeken

Poorterboek 1 Poorterboek 1302 Zeeuws Archief NL-ZrGSD_5022_75.1_03.jpg302

 

Zeer bekend zijn de poorterboeken van Zierikzee. Het oudste poorterboek van deze stad bestaat uit losse bladen perkament, die later ingebonden zijn en loopt van 12 juni 1302 tot 18 oktober 1649 en is daarmee het oudste poorterboek van Nederland. Het tweede brengt ons van 25 januari 1650 tot 9 augustus 1810, toen de Fransen de burgerlijke stand invoerden.

 

Er valt uit af te leiden, dat Zierikzee zijn relatief grootste bloei beleefde in de tweede helft van de 14e eeuw en dat het toen als de gelijke mocht gelden van steden als Middelburg en Dordrecht, met evenveel of misschien zelfs meer inwoners dan heden ten dage. P.D. de Vos heeft de poorterboeken, zij het niet geheel volledig, overgeschreven om de gegevens ook toegankelijk te maken voor hen die moeite hebben met het oude schrift.

 

Poorterboek Zierikzee 1302 bladzijde Zeeuws Archief NL-ZrGSD_5022_75.1_04

Poorter is een in de Nederlanden voorkomende historische benaming voor een burger die zich het recht verworven had binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen. Voor het poorterrecht of burgerschap was registratie nodig bij een magistraat van de stad.

In de Nederlanden verdwenen de voorrechten na de Franse invasie en afschaffing van het ancien régime in 1794-1795.

Er was onderscheid tussen gewone inwoners van de stad en poorters, die een hoger aanzien genoten van wege hun opleiding, inkomsten, vakmanschap en zo voorts.

 

De aspirant-burger moest voor het verkrijgen van burgerrechten een zekere som geld betalen om te bewijzen dat hij niet armlastig was en in eigen onderhoud kon voorzien. Er waren religieuze restricties en in tal van steden konden Joden tot aan de Franse Revolutie geen burger worden. Ook moest hij, na betaling, een eed afleggen. Ook kon een vrouw poorter worden door met een poorter te trouwen en werden de kinderen uit een poortershuwelijk automatisch ook poorter.

De stad was omringd door een stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere mate van veiligheid en bescherming aan haar burgers (poorters). 's Avonds tegen donker werden de stadspoorten gesloten door de poortwachter. De sleutels van de stad werden bij een burgemeester ingeleverd en de volgende dag weer opgehaald. De gehele burgerij van een stad werd soms poorterij genoemd.

 

De poorter had het recht om lid te worden van een gilde en ook voor bestuurlijke functies kwam hij in aanmerking. Ook genoot hij het burgerrecht. De poorter hoefde geen tol te betalen en mocht ook rechtszaken aanspannen. Wanneer de poorter overleed, hadden de kleine kinderen van de poorter het recht om opgenomen te worden in een Burgerweeshuis, dat een betere verzorging bood dan een gewoon weeshuis of armenhuis.

Het bijzondere recht van de grootburger was dat hij zijn vee mocht laten grazen op de stadsweide.

 

De burgerplicht bestond hierin, dat hij belastingplichtig was en aan de kosten voor de verdediging van de stad en het onderhoud van de verdedigingswerken moest bijdragen.

Een buitenpoorter of hagepoorter daarentegen was iemand die de burgerrechten van een stad genoot, maar buiten de muren woonde. Deze status bestond over de hele Nederlanden, maar vooral in Vlaanderen. Wat het begrip precies inhield, kon van stad tot stad variëren.

 

Wie het buitenpoorterschap wilde verkrijgen, moest poortersgeld betalen. Maar de buitenpoorter was vrijgesteld van belasting aan de heer van het gebied, bijvoorbeeld het recht van de heer om bij overlijden het beste stuk grond te kiezen uit de erfenis. De buitenpoorter viel niet onder de wetgeving van de plaatselijke heer, maar onder de wettelijke regelingen van de stad waarvan hij het buitenpoorterschap had. Het buitenpoorterschap werd niet door de kinderen overgeërfd.

 

7880    Jan Marinusse BAL, geboren ca 1555 te Bruinisse, overleden ca 1626 te Bruinisse, zn. van Marinus Jacobs BAL (zie 15760) en Commerken Jan Maertens JANS (zie 15761).
Getrouwd ca 1580 met
7881    Josijnken Cornelisse LAMBRECHTS, geboren ca 1558 te Bruinisse, begraven op vrijdag 28 februari 1614 te Bruinisse.
Waaruit geboren:

   1. 

Jacob Janse, geboren ca 1581 te Bruinisse.

   2. 

Lambert Janse, geboren ca 1586 te Bruinisse, begraven op maandag 19 juli 1655 te Bruinisse.
Getrouwd met Catelijne Jacobs BAELDE, geboren ca 1589 te Grijpskerke, begraven op donderdag 8 juli 1655 te Bruinisse.

   3. 

Maaike Janse, geboren ca 1587 te Bruinisse.

   4. 

Gillis Janse, geboren ca 1591 te Bruinisse.

   5. 

Abigael Janse, geboren ca 1592 te Bruinisse.

   6. 

Susanna Janse, geboren ca 1595 te Bruinisse.

   7. 

Salomon Janse (zie 3940).

   8. 

Johanna Janse, gedoopt (ng) op dinsdag 24 juli 1601 te Bruinisse.


7904    Lieven de HOOGE, geboren ca 1569.
Waaruit geboren:

   1. 

Maarten Lievens DOOGE (zie 3952).

 

7912    Andries van der WALLE, geboren ca 1573.
Waaruit geboren:

   1. 

Pieter Andriesz (zie 3956).

 

8040    Pieter BELLEMAN, geboren ca 1590 te Colijnsplaat

Waaruit geboren:

   1. 

Simon Pieterse (zie 4020).

 

 

8048    Leendert Janse PIJPELING, geboren ca 1560, zn. van Jan Hendriksz PIJPELING (zie 16096).

Waaruit geboren:

   1. 

Anna Leendertse, geboren ca 1580.

   2. 

Adriaan Leendertse (zie 4024).

 

Generatie XIV

 

8880    Peter Claes VELDHUIS, geboren ca 1490 te Kampereiland, overleden ca 1542 te Kampereiland, zn. van Claes VELDHUIS (zie 17760).

Getrouwd voor de kerk ca 1518 te Kampereiland (ng) met

8881    Anna LUIJTER, geboren ca 1493.

Waaruit geboren:

1.         Claes Peters, geboren ca 1520 te Kampereiland (zie 4440).

 

11264  Lubbert Gheritsz HAMER, geboren ca 1428 te Nybroek, zn. van Gherit HAMER (zie 22528) en Engele van WAMEL (zie 22529).
Waaruit geboren:

   1. 

Warner LUBBERTS, geboren ca1455 te Loenen.

Warner is in 1478 ingeschreven in het Burgerboek van Zutphen met als aantekening "gratis".

 

   2. 

Gherit geboren ca 1457 te Loenen (zie 5632 op blz. ).

   3. 

Johan LUBBERTSEN, geboren ca 1458 te Loenen.

Johan wordt op 12 januari 1481 ingeschreven als nieuwe burger te Zutphen.

 

4. 

Hendrik, geboren ca 1462 te Loenen.

Hendrik komt voor op de "Schattingslijst van de Veluwe jaar 1511/12 in Loenen ambt Apeldoorn. Hij is bezitter en betaalt belasting. Evert en Gisbert hebben op dat moment geen goederen die belast kunnen worden (vermelding P(auper).

 

11266  Herman van WAMEL, geboren ca 1435.

Waaruit geboren:

1.         Engele, geboren ca 1465 te Sinderen (zie 5633).

 

 

Molentiin[1]    

Het goed Molentiin lag ten oosten van de Nadelt, en grensde in het oosten aan de beek dienaar het zuiden toe achter de kerk van Voorst toe liep. De localisering van dit goed gebeurdemet behulp van een akte uit het leenregister van Prüm uit 1538: “unserm und unser kirche von Prume gudt, genant Noerinck, gelegen im kirspel von Voerst, im ampt van Veluwen, oestenwaerts zuanstoesz die Kirchestraessen van Voerst, nordenwarts unsers eygen gudes, gnant Moelenzienden, sichstreckende uff die leyde, westenwarts anstoeszt die Noettelt myt der pastorien und sudenwarts die gemein strass”.

 

Ook tegenwoordig wordt het gebied ter plaatse nog “het molentje”genoemd.

 

Met een “leyde” die in bovenstaand citaat wordt genoemd, wordt over het algemeen een gegraven waterloop bedoeld. Dit zou de waterloop kunnen zijn die vanaf deVoorsterbeek zuidwaarts richting de kerk van Voorst loopt, waaraan het goed zal moeten hebben gelegen.Het gehele goed ligt op een kalkloze ooivaaggrond (Rd90C), de eerder omschreven oudere oeverwal. De naam van dit goed (verkleinwoord voor molen) zou te maken kunnen hebben met de molenberg die onder het goed De Natelt behoorde, maar een relatie met een watermolen opde Voorsterbeek wordt, gezien de ligging van het goed, ook niet uitgesloten. Dat het goed later een “ziende” of een “tyent” wordt genoemd is vermoedelijk een foutieve afleiding, een afleiding die doet denken aan een tiende, maar als men naar de oudste vorm Molentijn,kijkt, is deze afleiding zeer twijfelachtig. Een ziende is weliswaar een gegraven watertje, dus het zou in combinatie met de leyde die eerder werd genoemd niet vreemd zijn, maar deze verklaring lijkt gezien de eerdere benaming Molentijn toch erg onwaarschijnlijk. Het goed lijkt een stuk ouder te zijn dan zijn directe buur de Natelt. Reeds in het tynsboek van 1357 komt een zekere Wolterus ten Molentijn voor, die tyns moest betalen over 10 morgen grond in de Appenremarc. In 1405 komt het goed ook voor in de inkomstenlijst van de abdij van Prüm. Er is sprake van een stuk grond dat de Lutticke Molentyn wordt genoemd, en vol eigendom van de abdij was. Dat stuk grond komt verderop in dit register nog eens voor en het blijkt dan te grenzen aan de Nijenbeker waard.

De eerste vermelding is in 1417 uitgebreider; het blijkt dan dichtbij de grote Moelentyn te liggen.

 

 In 1402 komt “eenen hove ende erve, geheiten Molentijn” nog voor als een deel van het leen van het kasteel Nijenbeek, een zekere Peter van Steynbergen Willemssoon wordt er dan mee beleend en in 1383 was zijn vader al met dat goed beleend.

 

Omdat er geen sprake is in het leenboek van een afsplitsing of een verkoop aan de abdij van Prüm, is er mogelijk sprake van een ander goed Molentiin? Gezien de verdere omschrijving hebben we hier misschien van doen met een goed Molentijn dat dichterbij het kasteel Nijenbeek lag. Mogelijk heeft dit te maken met de splitsing in het goed Molentiin dat hieronder beschreven wordt.

Vanaf 1406 komt het goed geheten Molentiin voor als een leengoed van de abdij van Prüm in het leenregister. Theodericus, genoemd Derick, de Moelentiin, zn. van RutgerusTydekini, koopt het goed “dat Groete Moelentiin” dan van Fredericus de Wiilre, zoals Theodericus Wittebol het bezeten heeft. Ook met het Lutticke Molentijn, dat de familie van Derick reeds lang in pacht had, wordt hij opnieuw beleend.

In 1441 wordt Henric te Molentiin Derics zoon ermee beleend.

Die blijkt in 1450 te zijn overleden en als erfgenaam treedt op Marine, weduwe van Deric te Molentiin, zijn moeder. Als voogd treedt op Johan van Gelre van Zinderen.

In 1451 maakt Marina van der Voirt geheten ten Molentiin, bijgestaan door Jacop Hyssinck,een akte van eigendomsoverdracht op ten behoeve van Johan van Koverden, voor het hele erve en goed te Molentiin, onder overgifte van twee leenbrieven van 1441 en 1450. Aan Zinderen blijft het recht om een weg die door het goed loopt, te gebruiken. Johan van Koverden moet nu uitkeringen geven aan Aerntken en Hertbertken, de dochters van Derick ten Molentiin, en aan de kinderen van Marina’s zoon Jacob, die eind 1450 is overleden.Blijkbaar is deze eigendomsoverdracht niet gepasseerd, want Marina wordt eind 1451 opnieuw beleend, met Herbert Bruyns, haar neef, als voogd. In 1452 wordt Jacob, de dochtervan Jacob te Molentiin beleend, met als voogd Derick van Bair.

 

In 1464 doen enige personen afstand van hun aanspraken op het goed, ten behoeve van Derick Dijstelweert, man van Jacob te Moelentiin. 

 

In 1470 tenslotte wordt het goed door Jacob en haar tweede man Gerit Koerkamp verkocht aan Walraven van Wamel, pastoor te Arnhem, die optreedt namens de abdij van Prüm. Het goed Molentiin wordt hiermee verder een pachthoeve van de abdij.

 

In1490 is Herman van Wamel, ambtman van Prüm, de pachter.

 

In 1504 is ambtman Roliff van Eymeren de pachter, rond 1568 Giisbert van Mekeren de oude, in 1603 ambtman Goddart van Weilandt, burger van Utrecht, en tenslotte in 1605 en 1606 Willem Huygen.

 

In de schildschatting van 1598 worden de erfgenamen van Jan Olthoff van “Molentijn Duijffmaet  Meyntemaet ende Hoegehoen”.

 

In 1609 zal het erve Molentiin samen met de rest van de  Prümse goederen verkocht zijn. In de schildschatting van 1610 komen we de pachter van de“Moelentyent” nog tegen.

 In het verpondingskohier van 1648 komen nog slechts de Groote Molentient (20 schaer weijdens) en Kleijne Molentient (6 koeweiden) voor, die eigendom zijn van resp. Bartolt op het Cleijne Hoen en Henrick Janssen van de Huijgens,en van pastor Schrammio. Van een goed, met een hoeve daarop, lijkt dan al geen sprake meer te zijn. In de huizenlijst van 1716 komt ook geen hoeve met deze naam meer voor. Aan de grote hoeveelheid “hofsteden” is mogelijk af te lezen dat de kerkbuurt van Voorst zich pas in de 17e eeuw tot een groter gehucht dan bijvoorbeeld Holtwijk ontwikkelde. In de eeuwen daarvoor komen we op een enkele kleine uitzondering na de benaming“hofstede” voor een hoeve niet tegen. In 1716 stonden er in de kerkbuurt 16 huizen en in 1744 waren er in de kerkbuurt volgens Hermsen 18 huizen. Deze buurt telde in 1749 116 inwoners. In de tweede helft van de 18e eeuw breidde het dorp zich sterk in noordelijkerichting uit, en ontstond een aaneengeschakelde rij van huizen tot aan de Voorsterbeek. Het dorp bestond in 1832 uit enige tientallen huizen. Na 1832 is met name het gebied binnen deoorspronkelijke driehoek opgevuld, waarna in het midden van de 20e eeuw ook de enk vooreen deel bebouwd ging worden, met uitzondering van het gebied rond het grootste veen datdichtbij de Rijksstraatweg lag en nog ligt.De groei van Voorst was er vermoedelijk ook de reden van dat de naam die de kerkbuurt kreeg, “Voorst”, in 1651 werd toegevoegd aan de naam van de marke.

 

Reeds vóór 1448 kreeg Voorst een eigen gasthuis voor de verpleging van zieke en oudemensen. In het tynsboek van dat jaar werd dit omgeschreven als “dat Gasthuys te Voirst optStegen dat Johan van Gelre gesticht heeft ”. Op dit perceel, groot 4 morgen en 3 hont, rustte een tyns van 18 denariën. Johan van Gelre kocht de grond voor het stichten van dit gasthuis van Jochem van der Zee of Otto Lyeverinck. Al in 1462 werd het gasthuis “wegens de vele ondeugden, die daarinne geschieden” opgeheven. Het was gelegen “opt Stegen”, waarmee de oude weg door de kerkbuurt werd bedoeld. In het tynsboek van na 1546 wordt slechts één post van een gelijke grootte en gelijke kosten vermeld, gelegen in de marke van Noord-Empe. Tynsbetalers waren de ambtmannen van Prüm, aangevangen met Wichman van Eymeren, en na 1701 het Bornhoff te Zutphen. Volgens Hermsen werden echter de goederen van het Gasthuis na de opheffing over gedragen aan het Nieuwe Gasthuis in Zutphen. Deze is wel als tynsbetaler terug te vinden, maar niet over een soortgelijke post.

 

11268    Reiner BRANTSZ, zn. van Brant WILLEMSZ (zie 22536).
Getrouwd ca 1505 met
11269    Geertien Lubberts HISSINCK, dr. van Lubbert Hendrix HISSINCK (zie 22538) en Geertruid ANDRIES (zie 22539).
Waaruit geboren:

   1. 

Gerrit REINERSZ (zie 5634).

 

12552    Jan Willemsz van HONSWIJCK?, geboren ca 1478, schepen te Dussen.

Getrouwd met

12553     Maria Schalck van der EYK, dr. van Godschalck van der EYK Woutersz (zie 25106)

 

Nassause Domeinraad: Leenregisters Polanen en de Lek

Volgnummer Leen: 301c  Periode: 1309 1576

Bijzonderheden vrouw van Jan Willemsz. van Honswijck, na doode van haar broeder Heynrick, 1510 September 7

Naam Marie Godscalcx dr. van der Eycke

Plaats Muilkerk. zie ook bij Waspik

Bronverwijzing Nummer toegang: 1.08.11, inventarisnummer: 7320:fol. LXII vo

 

Waaruit geboren:

   1. 

Schalck Jansz (zie 6276).


12608    Jan (de Baljuw) KIEVITS van VLIJMEN[2], geboren ca 1440 te Vlijmen, overleden 1510-20 te Vlijmen.

Jan treedt in 1510 op bij een leenverhef van de Prins-Bisschop van Luik met d'Odeur van Elderen heer van Suerbemde (informatie van B.W. van Schijndel)

Heer van Terborcht "Die Hoichborcht in Oisterwijk 1536 en een watermolen aldaar, Poorter van Den Bosch"

zn. van Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van VEEN (zie 25216) en Adriana (Belia) van BRUHEZE (zie 25217).
Getrouwd ca 1478 met
12609    Margriet KUYST(en) van HONSOIRDE, geboren ca 1450, dr. van Gijsbert Jan Kuijsten van ONSENOORT (zie 25218).

Zij bezaten een hoeve te St Oedenrode.

 

Waaruit geboren:

   1. 

Joanna, geboren ca 1469 te Vlijmen.
Getrouwd te St Oedenrode met Jacob EMBRECHT.

   2. 

Willem, geboren ca 1472.

   3. 

Jan (de Baljuw), geboren ca 1473 te Vlijmen.

   4. 

Jonkheer Cornelis Jansz (zie 6304).

   5. 

Albert, geboren ca 1477 te Vlijmen, overleden voor 1535.


Heer en Meester, Kannunik van de St.Pieter te Leuven; bezat een goed te Overijssen (nabij Brussel). Zijn erfgenamen waren zijn 3 broers: Willem te Turnhout. Jan, Baljuw van Mont Marchienne. Cornelis, Lakenkoper te Vlijmen.

   6. 

Antoon, geboren ca 1478 te Vlijmen.

   7. 

Elisabeth, geboren ca 1479 te Vlijmen.
Getrouwd met Hendrik Robert van MEERWIJCK.

   8. 

Machteld, geboren ca 1480 te Vlijmen.

   9. 

Beatrice, geboren ca 1482 te Vlijmen.


Getrouwd (2) met Jan Willemsz van GUNTSELAER.

12610    Cornelis Reinier? van KASSEL van 't VEN.
Waaruit geboren:

   1. 

Heylwich (zie 6305).


12612    Willem van AELST.
Waaruit geboren:

   1. 

Jan Willemsz (zie 6306).


13444    Louweris Joosten van SUYLEN.
Getrouwd met
13445    Maritge Claes HUIJSMAN, dr. van Claes Cornelisz HUIJSMAN (zie 26890) en Annetgen CORNELIS (zie 26891).
Waaruit geboren:

   1. 

Joost Lourisz (zie 6722).


14336    Jan VLOEYHIL,
lantman binnen de Hooghe Heerlijckheit van Bruynisse, beoosten Duvelandt, gedoopt (ng) 1485 te Sirjansland

 

kerckemeester van de Parochije van Sinte Jacob de minder Tot Oost Duveland" van 1534 - 1557

Vestigde zich ca. 1515 te Oost Duveland, mogenlijk op de "stam" boerderij : Stelhoek.Hij behoorde tot de eerste bewoners van de polder van Bruinisse


overleden ca 1557 te Bruinisse.
Waaruit geboren:

   1. 

Jacob Janse VLOEIJHIL (zie 7168).

   2. 

Jan.

 

15760    Marinus Jacobs BAL, lantman tot Bruynisse-Beoosten-Duvelandt, geboren ca 1522 te Bruinisse, overleden ca 1582 te Bruinisse.


Kerkmeester van RK Parochie van Sinte Jacob die Mindere tot Oost-Duijveland van 1564-1582 in "sijn saliigher vaeder∩s plaetze"

Tijdense de bezetten van Bruinisse door de Spaanse soldaten van 28 sept.tot 3 november 1576 behoorde hij tot de "omtrent 15 perzoonen de welcke binnen de Heerlijckheit van Bruynisse-Beoosten-Duvelandt gevonden wierden, de ooverigen waeren gevlugt naer Vlaenderen, Brabaedt, Suyt-Bevelandt, Berg op Zoom ende verders. De Kercke was doir die Spaense saldaten gedestrueerdt dog het Kercksilver en de goudt des Altaers waren bij Marinus Jacobs Bal tydich in eene verborghnen plecke ghestellt".


Zn. van Jacob BAL (zie 31520) en Maaijken Marinusse MARINUSSE (zie 31521).
Getrouwd met
15761    Commerken Jan Maertens JANS, geboren ca 1528, overleden 1589.


Notitie bij overlijden van Commerken: die wedue van saligher Marinus Jacobse

Waaruit geboren:

   1. 

Jan Marinusse (zie 7880).

   2. 

Maerten Marinusse, geboren ca 1570 te Bruinisse, begraven op dinsdag 6 september 1644 te Bruinisse,

Op 10 juni1590 ging de parochie van Bruinisse over tot de reformatie. Het duurde lang eer alle parochianen vooral de ouderen, aan deze overgang konden wennen. Pas in de periode 1670-1617deden veel parochianen "belijdenis in de Gereformeerde Religie". De overblijfselen des Pausdoms sijn nog langen tijdt in die herten der ingeseetenen van Oost-Duijvelandt ghebleeven"aldus het "Kerckeboeck".)
.

 

16096  Jan Hendriksz PIJPELING

Waaruit geboren:

   1. 

Adriaan Leendertse PIJPELING (zie 8048).

 

 

Generatie XV

 

17760  Claes VELDHUIS, geboren ca 1450 te Kampereiland, overleden ca 1524 te Kampereiland.

Waaruit geboren:

1.         Peter Claes, geboren ca 1490 te Kampereiland (zie 8880 op blz. ).

2.         Lambert Claes, geboren ca 1492 te Kampereiland.

3.         Hendrick Claes, geboren ca 1495 te Kampereiland.


22528    Gherit HAMER, geboren ca 1457 te Loenen.

 

Gerrit trouwde caeeks 1490 te Loenen met Engele, dr. van de laatste Prümense ambtman Herman van Wamel, pachter van "het Molentiin" te Voorst buurtschap Sinderen.

 

zn. van Lubbert Gheritszn HAMER (zie 45056).
Getrouwd ca 1490 met
22529    Engele van WAMEL, geboren ca. 1465[3], overleden ca. 1553.

 

Voor overlijden Engele zie de Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567.

 

dr. van Herman van WAMEL (zie 45058).
Waaruit geboren:

   1. 

Herman, geboren ca 1492 te Sinderen Lutteke Molentiin.

Herman was de oudste znoon van Gherit. Hij woonde en werkte op het Lutteke Molentiin waar ook zijn kinderen zijn geboren. Samen met zijn jongere broer Albert heeft hij het landbouwbedrijf op het Lutteke Molentiin uitgeoefend. Het bij de kleine molen land behorende land ligt ingeklemd tussen dat van de Adelaar, het Groot Molentiin, het Oertinck en de Voorsterbeek en is eigenlijk te klein voor een landbouwbedrijf. Ze zullen dus wel graan hebben verbouwd en enige veelteelt hebben bedreven, maar het eigenlijke werk bestond uit het malen van het koren voor de boeren uit de omtrek in die 'vrije' molen en de handel in graan.
Daarmee traden ze in de voetstappen van hun vader Gherit. Zijn jongere broer Jan 'vertrekt' naar Empe in het ambt Brummen. Vertrekken is een groot woord want Empe ligt in de aangrenzende buurgemeente, hooguit 1 à 2 kilometer verderop. Daar verkreeg hij caeeks 1520 van de Heer van Sinderen het erfrecht van de boerderij de "Groot Heetcoal" met bijbehorende landerijen op het Gelders Hooft. Zie de volgende paragraaf voor de rol die deze en andere boerderijen in de directe omgeving (naast de boerderijen de Adelaar en het Groot Heetcoal waren dit o.m. de Blake en het Oortjeshooftt) hebben gespeeld in de familie Hamer. Zie ook de twee hierna opgenomen deelschetskaartjes met boerderijen in Voorst/Brummen resp. Brummen. De Hamer's als pachters van deze grote boerderijen in Sinderen en Empe hebben er gedurende de 16e eeuw goed geboerd. Ze zullen wel iets aan veeteelt en andere zaken hebben gedaan, maar in hoofdzaak waren het grote, welvarende graanverbouwers. Het is duidelijk dat ze afnemers voor hun boerderijproducten nodig hadden, die ze soms vonden op de markten in Deventer, maar hoofdzakelijk in Zutphen.
Daar waren in die tijd - dus al ver voor het uitbreken van de 80-jarige oorlog - belangrijke graanmarkten. Het was vooral Johan Hamer, de 3e zn. van Jan Hamer, die daar niet alleen de tijd voor had, maar met name ook de geschiktheid voor de handel. De jongste broer Peter zag niets in het boerenbedrijf. Hij voelde zich aangetrokken tot de zeevaart en vertrok naar Nieuwpoort waar hij zeeman is geworden. Ook een zn. van die Peter nl. Gerrit Hamer heeft gevaren, want op zijn zerk in de Ned. Hervormde kerk te Nieuwpoort staat geschreven: "Hier leit begrave Gert Pitersen Hamer ende het ghewest ens to Jereuesale ende 2 mal tot Romen 2 mal tots Jacob en is ghesteurven den 25 April ao 1602 ende Anna Gerrits zijn dr, huisvrou van Arien Michielsz. Montanie, si sterf Octbr. 19 ao 1625".

   2. 

Jan (zie 11264).

   3. 

Albert, geboren ca 1502 te Sinderen Lutteke Molentiin.

   4. 

Peter, geboren ca 1506 te Sinderen Lutteke Molentiin, vertrekt naar Nieuwpoort.


22532    Jonkheer Govert (Godfried, Göddert) TORCK van AALST[4], geboren ca 1454, overleden op maandag 7 juni 1507 te Middelaar, begraven te Sint Agatha.


Derde kind van Lubbert T., heer van Bruggen, en Hadewich van Summeren, overleden op 7 Juni 1507, kastelein van Buren, drost van Goch, wordt reeds genoemd in een verdrag van 1480, waarbij de steden Harderwijk, Elburg en Hattem zich onderwerpen aan aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. Verder als een der scheidsrechters bij de bijlegging van het geschil tusschen hertog Karel van Gelre en zijne neven van Egmond (23 April 1494); ook in hunne overeenkomst betreffende slot, stad en land van Buren (24 April) en in een verdrag van nog een dag later tusschen hen. Dan nog in eene volmacht, o.a. hem verstrekt door hertog Johan van Kleef, om met Albrecht van Saksen en Filips van Nassau te handelen over bijstand aan den Roomsch-Koning te verleenen tegen Gelre (30 April 1498).
Grootendeels in dienst van den hertog van Kleef, wiens raad hij was, diende hij een tijdlang ook Frederik van Egmond als overste van een regiment knechten en Willem van Egmond, bij wien hij stalmeester was. Van 1499-1502 was hij hofmaarschalk van het hertogdom Kleef. Vijf jaar later sneuvelde hij, die ook nog kolonel is geweest van Frederik, hertog van Beieren in den slag bij Middelaar tegen de Gelderschen (7 Juni 1507). Te St. Aachten bij Cuijk is hij begraven.


In 1493 getrouwd met de drie jaar later overleden Margaretha van Egmond, weduwe van Johan van Merode, dr. van Willem (5) van Egmond en van Walburga van Meurs (kol. 342) en daarna hertrouwd met Margaretha's kamenier, liet hij 3 kinderen na, n.l. Lubbert en Willem, die volgen, en Margaretha, die te Goch woonde (deze laatste wordt echter niet overal opgegeven).


Zie: Nijhoff, Gedenkwaardigheden V en VI; Jaarb. v.d. Ned. Adel IV (1891) 257 vlg. Verder: Geld. Volksalm. 1871, 104; 1879, 12 en vooral nog: H.M. Werner, de Parck in: Geld. Volksalm. 1882, 52; M.J. Janssen, Grafzerken in de kloosterkerk te St. Agatha bij Cuyk in: Publications etc. de Limbourg XVI (1900) 132 vlg. Kooperberg.


Kastelein van Buren, Raad van Gelder n Stalmeester van Willem van Egmond.Die Willem van Egmond, Heer van IJsselstein en Graaf van Buren leidde ertoe dat Godert Torck met diens dochter Margaretha trouwde.Bron: Wapenboek van de Nederlandse Adel, door J.B. Rietstap 1887 blz.223-224Bron: Nederlands Adelsboek 1952 blz. 407-412Bron: Nederlands Adelsboek 1918 blz. 84-87Na de dood van zijn vrouw Margaretha van Egmond had hij bij Agnes van Gijsel nog verschillende kinderen o.a.Gaspard Torck, drost van Gorinchem en Asperen, Verdediger van de martelaren van Gorcum, trouwde met Johanna van Lynden, Vrouwe van Aalst. Deze Bastaard-tak stierf caeeks 1700 uit[5].

 

Op 5 juni1507 volgens het Wapenboek van de Nederlandse Adel, door J.B.Rietstap 1887 blz. 223-224.

Op 7 januari 1507 volgens het Nederlands Adelsboek 1918 blz. 84-87.

 

Gofried sneuvelde in de Slag bij Middelaar tegen de Gelderschen.

 

Göddert Turck oder Torck, Oberstallmeister bei Wilhelm v. Egmont, Kastellan zu Buren, Droste zu Goch, Hofmeister und Marschall desHerzogtums Kleve, 1499-1502Godert und Jaspar Turck, klevische Räthe. 1485.Joh. Turck, Supplement fol. 186. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Gadert Torck, drosset tot Goch, rad des hertogen Johan v. Kleve. 1489 August 10.Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland V. n. 120. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalendes Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Godtfridt Torck wird committirt zur Praesentation der goldenen Rose alseiner der "fürnehmen r ete". 1489.Joh. Turck, Supplement fol. 165. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat denNamen Tork mit T. abgekürzt.Gadert Turck unterzeichnet zwei Verträge zwischen Herzog Karl v. Egmondeinerseits und Friedrich von Egmond Herrn zu Isselstein und seinem Sohne Floris anderseits: "Everwijn greve to Benth em ind Gaert Turck asdedingsluyde onser liever oehemen, neven ind swagere, heren Vredericksin d Floris". 1494 April 23/25.Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland VI, 1 n.105. 106. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Erbtheilung zwischen Herzog Johann II. von Kleve und seinem Bruder Philipp Dompropst zu Strassburg: "Godart Turck unsen amptman tot Goch ...Jaspar Turck unsen amptman tot Unnae". 1496 Nov ember 24.Lacomblet Urkb. IV n. 473. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.): Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Ehevertrag zwischen Kleve und Jülich: "Godart und Jaspar Turck". 1496 November 25.Lacomblet IV, n. 474; Teschenmacher, cod. dipl. XCVIII u. XCIX. Schroeder, Ferdinand (Hrsg.) : Die Chronik des Johannes Turck, in: Annalendes Historischen Vereins für den Niederrhein, 58. Heft, Köln 1894, S. 31. Anmerkung: Schroeder hat den Namen Tork mit T. abgekürzt.Beilegung des Streites zwischen Goddert Torck, Drost zu Goch, und Reinhard von Holthausen. 1501 Januar 2.Vor Christoph von Wylich (Wylack), Drost zu Gennep, Dietrich (Dierich) von Hoennepel (Hoenpel), Waldgraf, und Gerrit Mangelman, Schultheiss, einigen sich Goddert Torck, Drost zu Goch, und Reinhard (Reyner) von Holthausen (-husen) in ihrem Streit wegen der Schulden des Adolf Grafen zu Nassau, Herrn zu Wiesbaden (Wy-bade), für die Reinhard zusammen mitanderen gemä- vorliegend en Urkunden gegen-ober Goddert Bürge ist. Reinhard-oberlässt dem Goddert bis zur Tilgung aller Schulden, die von Wessel von Loe herrühren, sein gesamtes Lehngut im Land Gennep erblich unter dengleichen Bedingungen, unter denen er es vom Herzog zu Lehen trug. Die Lehngüter haben God dert oder seine Erben zurückzugeben, sobald die Schulden getilgt sind. Demgegenüber verzichtet Goddert zu Reinhards Gunsten auf Hof und Zehnt zu Badbenick im Gericht Cuyk (Kuyck) und auf alle Vorteile, die Hermann Heysel dort gewonnen hat. Goddert darf den Reinhard dar über hinaus nicht belasten. Reinhard und seine Erben sindberechtigt, ihre Verpflichtungen auf andere Bürgen zu übertragen. -Zeugen: die klevischen Lehnsleute Jacob von dem Bongard und Johann Loppegen. Wackx. - Siegler: Goddert Torck, Reinhard von Holthausen, die Mittler, die Zeugen. - Dess nes ten saterdagess na dem hl. jarss dach.Abschr. (16. Jh.), Pap., nachgestellt nach Abschr. der Urk. von 1523 Juli 7 (s. Reg. Nr. 922 ) und von 1540 Oktober 27 (s. Reg. Nr. 1090) sowieteilweiser Abschr. der Urk. von 1481 August 3 (s. Reg. Nr. 567). - Nr.706. Jost Kloft (Bearbeiter): Inventar des Urkundenarchivs der Fürsten von Hatzfeldt-Wildenburg zu Schönstein/Sieg, Landschaftsverband Rheinland: Inventare nicht staatlicher Archive, herausgegeben von der Archivberatungsstelle: Band 22; Band 2, Regesten N r. 451 bis 1050, 1467-1536, Köln 1979, S. 193-194, Nr. 749.Robert Czoelner: 2. Die ritterbürtige Familie Turck - Der Hofmeister und Marschall Göddert TurckEine der bedeutendsten Gestalten in der Familiengeschichte der v. Torckist zweifellos Göddert , Lubberts Sohn und Jaspars Bruder. Von ihm gehendie niederländischen bzw. geldrischen und jülichschenste des Geschlechtes aus. Diese blühten noch bis in die jüngere Vergangenheithinein. Es erscheint mir deshalb angemessen, Göddert einen besonderen Abschnitt zu widmen. Zunächst begegnen wir ihm noch im engeren Umkreis seiner Heimat, so 1472 als Zeuge bei einem Lehngericht der Herrlichkeit Limburg im Dorf Else. Der Knappe Heinrich v. Wickede, Lehnsmann der Grafen von Limburg, beschwerte sich darüber, dass die Söhne Everds v. Wickede ihn vor dem Gericht zu Unna bedrängt hatten. 1 Offenbar war Göddert Heinrich v.Wickede verwandtschaftlich verb unden, denn ein Jahr später wurde sein Bruder Jaspar Torck, Droste zu Unna, auch Zeuge bei dem Ehekontraktzwischen Goswin Stecke und Heinrich v. Wickede. 2 Es sei daran erinnert, dass seit 1451 Lubbert Tork und Konrad Stecke gemeinschaftlich das Schloss Volmarstein in Pfandnutzung hatten. 3 Die mutmassliche Verwandtschaftzwischen den Stecke und Torck geht also noch auf Gödderts Vater Lubbertzurück. Die Stecke von Dortmund waren ein bedeutendes Geschlecht undzählten zur engeren Verwandtschaft der Grafen von Limburg. Konrads Schwägerin war seit 1444 Gräfin Luckardis von Limburg. Sein Neffe Goswin, Amtmann zu Altena, Wachtendonk und Limburg, heiratete Katharina v. Wickede, Everds Tochter.4Die Verwandtschaft zwischen den Stecke und Torck lief wohl über die v. Schwansbell. Lubbert Torcks Schwester Helena war nämlich mit Heinrich v. Schwansbell verheiratet .

 

5 1419 aber verkauft en die Ehegatten Johann v. Schwansbell (Swansbol) und Catharina Stecke dem Arnd Stecke, Konrads Bruder, und seiner Gattin Bele ihr Haus zu Hagen .

 

6 Es war also Heinrichv. Schwansbell, Lubberts Schwager, vermutlich ein Bruder jenes Johann, soda- Lubbert auf diese Weise mit Konrad Stecke verschwägert gewesen wäre.Schwansbell war ein Rittersitz bei Lünen. Die Burg liegt auf einer Inselder Sesecke, nahe an ihrem Ausfluss in die Lippe. An den Ufern der Seseckeersteckten sich auch die Torckschen Besitzungen Edinckhausen und zur Brüggen. Die Torck und Schwansbell waren also Nachbarn. Als Dyna stenfolgten die Schwansbeller nur dem Rufe des Kaisers. Sie führten drei rote Steigbügel im silbernen Felde und auf dem Helm einen silbernen und einenschwarzen Adlerflügel. Der Sage zufolge sollen die Schwansbeller schon zu Karls des Grossen Zeiten dort gelebt haben. Weil sie so geschwindaufsitzen konnten, habe ihnen der Kaiser erlaubt, drei Steigbügel im Wappen zu führen . Ihr Name bedeute daher auch "schwanke Bollen" (schnelleBeine). Das hielt Fahne sicher mit Recht für einen Auswuchs wildwuchernder Phantasie. Viel eher könnte nach seiner Meinung ein Schwanenbell oder Schwanenweier dem Orte und Geschlechte den Namengegeben haben. 7Heinrich v. Schwansbell (1427-55), Lubbert Torcks Schwager, amtierte als Droste zu Lünen. Sein Vater Dietrich v. Schwansbell kommt bereits 1395 als Hofmeister und Geheimrat des Grafen von der Mark vor. Wegen einer Fehde brannte ihm die Stadt Dortmund 1388 seine Burg ab.

 

8 Hier bahntesich also über die Schwansbeller bereits der spätere Aufstieg der Torckam klevischen Hof an. Bedeutend für den weiteren Weg des Geschlechteswurde sicher die seit 1444 daraus resultier ende Verschwägerung mit den Grafen von Limburg. Standesgemäss wurden die Torck gleichzeitig Her reneines alten Dynastensitzes, der Burg Volmarstein auf einem Felsen an der Ruhr in der Nähe der Volmemündung.

 

91479 bekannten Johann, ältester Sohn zu Kleve und von der Mark, Goswin Stecke und Goddert Torck, dem Grafen Adolf v. Limburg zu Styrum 200 Gulden zu schulden.

 

10 Im August 1480 bekleidete Goddert oder Gottfried Turck bereits die -mter eines Drosten zu Goch und eines Rates des Herzogs Johann v. Kleve.

11 1489 erhielt er eine besonders ehrenvolle Aufgabe. Sein Nachkomme Johannes Turck berichtet darüber: "Um dieselbige Zeit ward Innozenz VIII. zum Papst erwählt. Und als Anno 1489 Seiner Fürstlichen Gnaden Bruder Herr Philipp von Kleve sich in Rom aufhielt, hat dererwähnte Papst dem Herzog Johann v. Kleve eine goldene Rose verehrenlassen. Sie wurde ihm am Sonntag Lätare in der Fastenzeit unter grosser Feierlichkeit durch Gerhard v. Ossenbroich mit apostolischem Brevepräsentiert. Zu dieser Zeremonie wurden abgesandt Herr Johann v.Bronckhorst und Batenburg, Propst zu Münster, und Gerhard v. Ossenbroich, ferner sämtliche Prälaten von Xanten, Rees und Kranenburg. Anwesend warenferner die vornehmen Räte Herr Johann v. Aldenbockum ... und Godfried Torck."

 

12Herzog Johann v. Kleve mit dem Beinamen der Schöne (Formosus) war 1481 gestorben. Sein gleichn amiger Sohn und Nachfolger wuchs am burgundischen Hof in Gent auf, wo er sich an leichtsinniges französisches Lebengewöhnte.

 

13 Ihm verlieh Papst Innozenz dann 1489 wegen seiner vielen Stif tungen die goldene Tugendrose. Wohl unverdientermassen, meint Hashagen, da er doch immerhin dreiundsechzig uneheliche Kinderhinterlassen habe. Seine überschäumende Lebenslust brachte ihm daher inseiner eher puritanisch eingestellten Umgebung den Beinamen der Kindermacher (proletarius) ein.

 

14 Politisch gravierender als seinegelegentlichen amourösen Eskapaden war jedoch seine ruinöse Finanzpolitik, die auf eine wachsende Verschuldung hinauslief. Turckurteilte: "Die - konomie dieses Fürsten stand nicht zum Besten. Das lagwohl grösstenteils an den verschiedenen Kriegen und Fehden, die durch Geldern und Utrecht verursacht wurden."

 

15Die klevischen und märkischen Landstände verlangten daher die Einrichtungeiner zweckmässigen Landes- und Finanzverwaltung. Es sollte aus dem Kreisder Hofbediensteten und Beamteten ein ord entliches Kollegium von zwölf Räten gewählt werden. Die Kompetenzen dieses Gremiums und seine Geschäftsordnung wurden 1486 erstmals vertraglich fixiert. Jewiels vierbis sechs "principale " Räte sollten stets auf der Schwanenburg in Kleveweilen. 1489 und 1501 folgten weitere "Ordinantien", die Einzelheiten der Verwaltung regelten.

 

16In führender Position wirkten von Anfang an mit die fürstlichen Räte und Brüder Jaspar und Goddert Torck. Turck meldet, durch sie seien die "Ordinantien" von 1486 und 1498 mit beschlossen worden.

 

17 Diese Entwicklung begünstigte eindeutig den sozialen Aufstieg der Familie, weilsie mehr Macht in die Hände der Räte legte.Goddert Torck vereinigte zu der Zeit bereits zahlreiche -mter in seiner Person: Er war Droste zu Goch sowie Kastellan zu Buren. 1487 wird eranlässlich einer Stiftung für die Gocher Pfarr kirche und die an ihrbestehende Liebfrauenbruderschaft erwähnt.

 

18 Graf Wilhelm v. Egmond, Baron von Baer, Herr zu Isselstein und Leerdam, Ritter des Goldenen Vlieses, bestellte ihn ausserde m zum Oberstallmeister. Bei dieser Tätigkeit, die Goddert natürlich in engsten Kontakt mit seinem Dienstherrn bringen musste, lernte er wohl auch dessen Tochter Margarete kennen und lieben . Ihre Mutter Walburga war eine Gräfin v. Moers, sieselbst Witwe des Reichsfreiherrn Johann II. von Merode zu Petershem (Petersum). Ihr erster Ehevertrag datiert vom 14. August 1473.

9. 1 morgen land in Aalst op d'Eenden, oost en west: de leenman, noord: de Drielse wetering, zuid: Dwarsland.
19 juni1608: Govert Torck van Aalst voor Frederik, zijn zoon, zoals Maria van Wittenhorst, vrouwe van Hemert, I fol. 12.
5 oktober 1633: Jacob Coppier van Kalslagen, heer van Screvelsrecht, I fol. 12,

10. 5½ hont elsenbos in Aalst, genaamd Heinenkamp, oost en zuid: Govert Torck van Aalst, west: Willem Dirksz., noord: de Colcksteeg.
3 juni1608: Maurits Pietersz., die kocht van Pieter Dingemansz., I fol. 25. 22 februari 1612: Maurits Pietersz. krijgt ten eigen, I fol. 25.
11III fol. 14 (op 1663!).

 

Zn. van Lubbert TORCK (zie 45064) [6] en Hadewich van SOMEREN (zie 45065) [7].
Getrouwd 1483

 

In dem Streit um Gelderland unterstützte Göddert Turck den Herzog von Kleve, der seinerseits dem Kaiser Beistand leistete. Durch seine engenverwandtschaftlichen Kontakte zu den Grafen v . Egmond und v. Moersverfügte Turck über Einfluss bei der Partei, die die Unabhängigkeit des Gelderlandes erstrebte. Diese guten Beziehungen konnte er zu seinen Gunsten in die Waagschale werfen und zum Ausbau seiner Hausmacht nutzen.Johannes Turck berichtet weiter: "Dessen ungeachtet hat sich Karl [von Egmond] mit Gewalt im Gelderland behauptet. Daher ersuchte Kaiser Maximilian Herzog Wilhelm von Jülich und Herzog Johann von Kleve um Beistand gegen den Widerspenstigen. -ber Massnahmen sollten die Gesandtenbei Seiner Kaiserlichen Majestät in Freiburg im Breisgau verhandeln." Die Verhandlungen führte für den Herzog von Kleve Göddert Turck. 35So beschlo- Kaiser Maximilian 1498 auch namens seines Sohnes König Philipp von Kastilien als Erbherrn der Niederlande, unter Beteiligung derbeiden Fürsten von Jülich und Kleve die Fehde gegen Geldern wiederaufzunehmen. Zu diesem Zweck entsandte er Herzog Albrecht von Sachsen und Herzog Georg von Bayern als kaiserliche Heerführer in die Niederlande. Am 30. April 1498 erhielt Goddert Turck von Herzog Johann II. von Kleve Vollmacht, mit Herzog Albrecht von Sachsen und Philipp von Nassau einen Vertrag zur Unterstützung des Kaisers im Kampf gegen Karl v. Egmond abzuschliessen. 36 Goddert soll auch Bevollmächtigter des Kaisers selbstgewesen sein. 37 Man setzte also offenbar sehr grosses Vertrauen in ihn.Als Droste zu Goch stiftete er 1494 in der dortigen Magdalenenkirche diesogenannte Vikarie trium regum in antiquo armario. Das war die Vikarieder heiligen Drei Könige in der ehemaligen Sakristei am Ende des Nordschiffs. Goddert behielt sich und seinen Nachkommen das Recht vor,nach Erledigung der Stelle einen neuen Vikar vorzuschlagen. 38Trotz seiner aufreibenden und schwierigen Amtstätigkeit nahm er auch nochallerlei minder wichtig erscheinende Aufgaben wahr: So bekannte er im Oktober 1495, von Johann Graf zu Limburg, Herrn zu Broich, das Boesengutzu Nordheringen als Mannlehen empfangen zu haben. Von demselben Lehnsherrn erhielt er ebenfalls als Mannlehen zur gleichen Zeit auch den Distelhof im Kirchspie l Flierich, mit dem er schon 1479 belehnt wordenwar. 39 Es ist allerdings unklar, ob sich die Belehnung mit dem Boesengutwirklich auf ihn oder einen gleichnamigen Sohn eines Vetters bezieht, derzu derselben Zeit als Herr zu Nordheringen und Edinckhausen genanntwird. 40 Eine Verwechslung erscheint mir aber im Falle des Distelhofesausgeschlossen, weil schon Godderts Vater Lubbert 1441 dieses Gut von Graf Wilhelm zu Limburg, Herrn zu Bedburg (Betbern), empfangen hatte. 41 Bei Fahne scheinen die Angaben über die Anfänge der Linie zu Nordheringeneiner nähere n Untersuchung nicht standzuhalten. Jedenfalls ergeben sichernst zu nehmende Zweifel, auf die ich noch zurückkommen werde.In der Fehde mit Geldern wurden Wachtendonk, Straelen, Batenburg undandere Orte eingenommen. Herzog Wilhelm von Jülich besetzte Erkelenz. Kaiser Maximilian rückte durch die Eifel mit ei nem grossen Heer heran ungewann mit Hilfe Jülichs Echt. Von Goch und Kranenburg aus fügte Herzog Johann von Kleve den Geldrischen grossen Schaden zu, musste aber auch Einfälle in sein Landerdulden. Danach belagerten Herzog Albrecht von Sachsen, Herzog Wilhelm von Jülich und Herzog Johann von Kleve Straelenund nahmen es ein.Herzog Karl von Geldern fiel aber ins Land Jülich und Amt Heinsberg einund richtete dort beträchtlichen Schaden an. Kaiser Maximilian versuchtevergeblich ihn in Doetinchem einzuschliessen und zog unverrichteter Dingezunächst wieder nach Emmerich und dann mit den Herzögen von Sachsen und Bayern nach Deutschland: "Die Fortführung des beschwerlichen Kriegesüberliesser Jülich und Kleve. Als sich dann auch noch der König von Frankreich in die Händel einmischte und durch Herrn Robert von Arborch Kleve verwüsten liess, sah sich Seine Fürstliche Gnaden genötigt, die Fehde zu beenden, um weitere Nachteile für sein Land abzuwenden." Am 20. Juni 1499 unterzeichnete der Amtmann Goddert Turck den Friedensvertragzwischen Geldern, Kleve und Berg. "Zwar ha tte Kaiser Maximilianversprochen, beiden F-orsten von Jülich und Kleve ihre Auslagen für die Fehde und die Besoldung der Reiter und Kriegsknechte zu ersetzen, dochspäter war nie mehr die Rede davon. Die vorgeschossenen Summen waren undblieben verloren."

 

42Inwieweit sich Goddert Turck selbst kriegerisch während dieser unruhigenZeiten betätigt hat , lässt sich nicht deutlich erkennen. Nach den Urkundenbetrieb er bis 1499 vorwiegend die Gesc häfte eines Diplomaten undehrlichen Maklers, der Streitigkeiten zwischen den Magnaten schlich teteund Verträge als deren Bevollmächtigter abschloss. Auch wird man einenherzoglichen Rat nicht an die vorderste Front gestellt haben. Allerdingsverpflichtete ihn auch sein Treuegelöbnis gegenüber den Herzögen von Kleve, nötigenfalls für sie als Ritter und Vasall mit gezogenem Degeneinzutreten. v. Steinen nannte ihn einen tapferen Kriegshelden und dachtedabei vielleicht daran, wie ihn der Tod im Krieg ereilt hat. 43Der bewährte Diplomat wurde nun mit Ehrungen überhäuft: Er stieg zum Hofmeister und Marschall des Herzogtums Kleve auf, und bekleidete dieseshohe Amt von 1499 bis 1502.

 

44 Zu Ende seiner Amtszeit kam es schon wiederzu einer Fehde mit Geldern. Damals fügte Jakob von Bronkhorst und Batenburg, Herr zu Anholt, den Geldrischen in ihrem ganzen Land viel Schaden zu. Als Herzog Karl von Geldern bemerkte, dass dies mit heimlicher Zustimmung der Klevischen geschah, tater zum Schein so, als ob er Anholtbelagern wollte. Tatsächlich fiel er aber überraschend in des Land des Herzogs von Kleve ein und belagerte Huissen. Auf diese Kriegslist konnteder Herzog nicht schnell genug reagieren. Karl liess ungehindert die Geschütze sprechen, doch die Bürger leisteten verzweifelte Gegenwehr.Von Emmerich aus schmuggelte man Munition und Nahrungsmittel in die Stadt. Als aber wieder Man gel an Proviant entstand und es keine Hoffnungmehr zu geben schien, entschlossen sich die Klevischen um das Fest der Geburt des heiligen Johannes, alle Kräfte zu sammeln, um Huissen zuent setzen. Dazu ersannen die Klevischen nun ihrerseits eine Kriegslist: Die von Emmerich lagerten sich sichtbar gegenüber von Huissen, währendder andere Teil der Klevischen sich in einem Hinterhalt versteckt hielt. Herzog Karl meinte, dass die von Emmerich so schwach seien, dass man ihrerleicht Herr werden könnte. So zog er mit auserlesenem Kriegsvolk über den Rhein, um sie zu überfallen und zu vernichten.In der Dunkelheit der Nacht stiessen aber die Klevischen mit 700 Pferdenzu denen von Emmerich. Von ihnen wurde Herzog Karl von Geldern empfangen, als er in den Morgenstunden den Kampf begann. Mit grossen Verlusten wurdeer in die Flucht geschlagen. Unterdessen waren die von Wesel, Rees undanderen klevischen Städten zu Schiff angekommen. Sie griffen dasgeldrische Lager an, aus dem alle in Panik flüchteten, ohne noch an ihre Habe zu denken. So fielen den Klevischen viele schwere Geschütze undandere ansehnliche Beutestücke in die Hände. Danach begab man sich wiedernach Emmerich und sagte Gott dem Allmächtigen Lob und Dank für einensolchen herrlich en Sieg. Drei Tage hintereinander feierte die Bevölkerungin den beiden Landen Kleve und Mark dieses Ereignis mit Prozessionen undfeierlichen Gottesdiensten.

 

45Für Göddert Turck ging diese Fehde nicht so glücklich aus: Er verlor Besitzungen an Maas und Waal, die Herzog Karl von Geldern aus Vergeltungfür die Kriegszüge der Klevischen kurzerhand einzog. Für eine Schuld von 200 Gulden überwies Karl sie im Juni 1502 seinem Artilleriemeister Wilhelm von Heithuisen.

 

46 Das muss den gewitzten Diplomaten Turck empfindlich getroffen haben. Der Krieg mit Geldern war nun auch einepersönliche Angelegenheit, die ihn stärker als bisher a us der Reservelockte.Die Besitzungen an Maas und Waal dürften Goddert als Mitgift seiner Frau Margaretha v. Egmond zugefallen sein. Um so mehr musste ihr Verlust ihnschmerzlich berühren. Er konnte sich aber mit Gütern in Gennep bei Klevetrösten, die ihm zustanden, solange eine Pfandschaft des Wess el v. Loenicht eingelöst wurde. Für die Bezahlung der Schuld Wessels durch Graf Adolf zu Nassau, Herrn zu Wiesbaden, bürgte unter anderem Reinhard v. Holthausen. 1501 überliess er nach einem längeren Streit Goddert als Pfandsein gesamtes Lehngut im Land Gennep erblich. Im Gegenzug verzichtete Goddert zu Reinhards Gunsten auf Hof und Zehnt zu Badbenick im Gericht Cuyk. Die Summe für die Reinhard seine Lehen verpfändete war nicht geradegering. Durch diese Erwerbungen Godderts in der Nähe von Goch legte ersicher mit den Grund dafür, dass das Geschlecht im Klevischen bodenständigwerden konnte. 47v. Steinen sagte Göddert Turck in seiner "Geschlechts-Nachricht von denenv. Torck" schon zum Jahr 1498 tot; andere liessen ihn bis 1507 leben.

 

Die Wahrheit liegt - wie so oft - in der Mitte. Hören wir wieder, was der Chronist Johannes Turck zu melden hat: "Anno 1504 hat sich Herzog Johann von Kleve, da Seiner Fürstlichen Gnaden Wachtendonk genommen ward, noch einmal König Philipps von Kastilien zu Ehren und Gefallen auf eine Fehde mit den Geldrischen eingelassen. Er war dabei der festen Zuversicht, er könne damit rechnen, dass Seine Königliche Majestät binnen zwei Monaten in den Krieg eintreten werde. Diese Hoffnungwurde aber enttäuscht. Als so der Herzog ohne Beistand das Haus Middelaarbelagerte, erlitt er grosen Schaden und verlor viele gute Leute." 49Unter denjenigen, die dort ihren Tod fanden, war auch Göddert oder Godfried Turck. Er wurde in der Nähe begraben. 1894 war noch sein Grabstein in Sint Agatha in der holländischen Provinz Nord-Brabant, nichtweit von Gennep entfernt, zu sehen. Er trägt in der Mitte das Wappen Turcks und am Rande folgende Inschrift: "Int jaer ons heren MV ende IV sterf Gaeder ... den VII dach in junio. Bidt got vor die ziel een paternoster." Der Familienname fehlt, weil eine Ecke des Steines ausgebrochenist. Nach Aufzeichnungen des Klosters St. Agatha aus dem Jahre 1584 kannes aber als gesichert gelten, dass hier Goddert Turck, Marschall des Fürstentums Kleve, seine letzte Ruhe fand. Auch seine Gemahlin Margarethav. Egmond wurde in dem Kloster beigesetzt.

 

Wenn man sich anschaut, wo Goddert überall gekämpft hat, und dann damitvergleicht, wo er zu Hause war oder Besitzungen hatte, so wird deutlich, dass er ein unruhiges und unstetes Leben geführt haben muss. Die Bezeichnung "Amtmann zu Goch" weckt Vorstellungen von einer bequemen Sineku re. Aber seine dortige Tätigkeit lässt sich keineswegs mit derseines Bruders Jaspar vergleichen, der in relativ gesicherten Verhältnissen als Droste zu Neuenrade, Unna und Hörde wirkte. 51 Der Raumum Goch herum war dagegen noch unbefriedetes Grenzland des Herzogtums, umdessen Besitz täglich neu in der Auseinandersetzung mit Geldern gerungenwerden musste. Das konnte nur en tschlossenen und mutigen Männern gelingen[8].

met
22533    Gravin Margaretha van EGMOND[9], geboren ca 1460, overleden op maandag 21 november 1496, begraven te Sint Agatha

 

Egmont wapen

 

dr. van Heer Willem IV van EGMONT (zie 45066)[10] en Walburga van MEURS (zie 45067) [11].
Getrouwd (1) op zaterdag 14 augustus 1473[12] met Jan V van MERODE, overleden op zaterdag 12 maart 1485.

 

Die Braut wurde damals mit 300 fl. rh. ausgestattet, die aber im Falle ihres kinderlosen Absterbens an das Haus Egmond zurückfallen sollten. Dagegenbrachte der Bräutigam in die Ehe die Herrschaften Merode, Petershem, Beecke, Oirschot sowie alle Ansprüche an Wesemael, Westerloo, Herss eltund Oelen. Hiermit sollte er nach dem Tode seines Vaters gänzlichabgefunden sein und ausser dem den Fruchtgenuss seiner Mutter tragen. Margarethe v. Egmond erhielt von ihrem Bräutigam beziehungsweise dessen Vater ein Witwengehalt von 500 fl. rh. zugesichert. Ferner sollten diejung en Eheleute das Nötige an Kleidern und Spielgeld bekommen. Falls sienicht bei dem Vater wohnen bleiben wollten, so würde dieser ihnenausserdem noch die halbe Herrschaft Diepenbeck mit 50 0 fl. Einkunftenabtreten. Es unterschrieben: Wilhelm Herr von Egmond als Vater der Braut, dess en Sohn Johann von Egmond, Friedrich von Egmond zu Isselstein, Wilhelm von Egmond, Johann I. von Merode als Vater des Bräutigams, Johann von Merode und Richard III. von Merode, Brüder des Bräutigams, und dessen Onkel Heinrich von Hoorne. Johann II., dessen Mutter Aleydis v. Hoorn ewar, muss zwischen 1491 und 1493 gestorben sein.Die v. Egmond entstammten einer alten Adelsfamilie, die seit dem 12. Jahrhundert die Schirmvog tei über die Benediktinerinnenabtei Egmond bei Alkmaar in der Provinz Nordholland ausübte. Obwohl eine Ehe zwischen Margarete v. Egmond und Goddert vielleicht nicht ganz standesgemäss war, kam sie doch 1493 zustande.

 

19 Immerhin waren Godderts Vorfahren, wie ichschon oben erläutert habe, bereits mit den Grafen von Limburg und den Edelherren von Volmarstein verwandt. Nachdem sich die Verfassung des Landes so drastisch geändert hatte, brauchte der Herzog ausserdem mächtige Verbündete, die ihn nötigenfalls gegen Opposition in den eigenen Reihenunterstützten. Mit der Heirat wurden also zweifellos auch hohe Erwartungen an Goddert geknüpft.Schon bald galt es ihnen in einer heiklen Angelegenheit gerecht werden: Er musste 1494 zwei Ver träge zwischen Herzog Karl v. Egmond einerseits und Friedrich v. Egmond, Herrn zu Isselstein, und dessen Sohn Florisandererseits aushandeln und vermitteln.

 

20 Durch die v. Egmond wurde Goddert mit den Herzögen v. Kleve selbst verwandt, denn Katharina, eine Tante des "Kindermachers ", hatte zum Ehemann Arnold v. Egmond, den Herzogvon Geldern. Ihre Schwägerin, Frau Johanns I ., hiess Elisabeth von Burgund, Gräfin von Estampes und Nevers. Sie war eine Tochter Johanns von Burgund aus dessen Ehe mit Jacoba d'Ailly.

 

21Die Herzöge von Burgund gehörten zu den reichsten Fürsten Europas. Sieverfügten in Flandern und Brabant über das stärkste europäische Wirtschaftszentrum. An ihrem Hof gelangte die ritterliche Kultur vorihrem Niedergang noch einmal zu hoher Blüte. Durch dieverwandtschaftlichen Beziehungen zum französischen Königshaus der Valoisspielten sie eine besondere Rolle im gesamteu ropäischen Geschehen.

 

22Der französische Sinnentaumel und das kriegerische Lagerleben, dasdie Ritter damals in immer entferntere Länder führte, half ihnen aberauch, sich über den über kommenen Standesdünkel hinwegzusetzen. Der hohe Adel verband sich zunehmend mit dem niederen Landadel und dieser wiederumoft mit Personen bürgerlichen Standes. Dadurch wurde auch allmählich die mittelalterliche Feudalordnung aufgelockert und ein sozialer Wandelermöglicht, der es gestattete, die -berreste des Feudalismus noch übereinige Jahrhunderte hinweg mehr oder weniger künstlich zu konservieren.Im November 1496 teilte Herzog Johann II. von Kleve sein Erbe mit seinem Bruder Philipp, Dompropst zu Strassburg. Den feierlichen Abschluss des Vertrages bezeugten Goddert Torck, Amtmann zu Goch, und dessen Bruder Jaspar, Amtmann zu Unna.

 

28 Zu derselben Zeit bahnte sich auch eine Verbindung der beiden niederrheinischen Doppelherzogtümer Kleve-Mark undJülich-Berg an. Turck äusserte sich lobend: "Ungeachtet der immerwährenden Fehden und Kriegsbeschwernisse hat Herzog Johann gleichwohl dievortreffliche Heirat zwischen Seiner Fürstlichen Gnaden Sohn und dereinzigen Erbin des Hauses Jülich vorangetrieben. Dadurch wurden die LandeKleve und Mark mit den Landen Jülich, Berg und Ravensberg vereinigt. Wiewohl man sich darauf schon 1496 geeinigt hatte, wurde die Heirat docherst Anno 1510 vollzogen." Bei der Verlobung der Kinder aus Gründen der Staatsräson im Jahre 1496 waren wieder die Brüder Goddert und Jaspar Torck anwesend, die sich am klevischen Hofe unentbehrlich gemachthatten.

 

29Geldern, eine ehemalige nassauische Grafschaft, war 1472 an Burgungekommen.

 

30 Die burgundische Fremdherrschaft behagte den Landeseinwohnernaber wenig. 1477 erwarb der habsburgische Erzh erzog Maximilian, derspätere Kaiser, durch seine Heirat mit Maria von Burgund zugleichGeldern,

 

31 dessen Besitz ihm aber von dem französischen König streitiggemacht wurde. Aus dem Gehader um das burgundische Erbe erwuchs eine Art "Erbfeindschaft" zwischen Frankreich und -sterreic h. Ludwig XV. bemerktedaher am Grabe Karls des Kühnen und seiner Tochter Maria von Burgund: "V oil- l'origine de toutes nos guerres." 321482 erhielt Maximilian im Frieden von Arras zwar die Niederlande, muss teaber auf das Herzogtum Burgund, das Artois und die Picardie zugunsten desfranzösischen Königs verzichten. 33 Die neu erworbenen Gebiete belasteteer jedoch so schwer mit Abgaben, dass die Untertanen - freilich vergeblich- eine Bittschrift an seinen Vater Kaiser Friedrich sandten. So wuchsauch in Geldern die Unzufriedenheit. Hören wir dazu Johannes Turck, den Chronisten: "Im Jahr 1492, als König Maximilian sich in Oberdeutschlandaufhielt und von den Franzosen Herzog Adolfs v. Geldern Sohn Karl in Gefangenschaft genommen ward, haben Ritterschaft und Städte des Gelderlands ihn mittelst einer beträchtlichen Summe und unterstützt durch Graf Vinzenz v. Moers freigekauft. Karl wurde dann in Geldern mit grossen Ehren und unter Freuden empfangen, zum Landesherrn aus gerufen und ihm als Fürsten gehuldigt. Als das Kaiser Maximilian vernahm, ist er mit seiner Gemahlin aus Deutschland über Aachen stracks nach Brabandt gereist. Mit Unterstützung Herzog Johanns II. von Kleve zog er eine grosse Streitmachtzusammen, um in Geldern einzufallen. Doch kam damals durch Vermittlungder Kaiserin und des Herzogs Reinatus von Lothringen, der Karls Schwester Philippina zur Ehe hatte, ein Waffenstillstand und Vertrag zustande."

Waaruit geboren:

   1. 

Jonkheer Wilhelm (Willem) TÖRCK, geboren ca 1481, overleden ca 1545 te IJsselstein.


Waarschijnlijk bestond Nijenrode in de 13e eeuw alleen uit een woontoren met afmetingen van 14,15 x 15,95 m. De toren had muren met een dikte variërend van 1,67 tot 1,77 m en stond in de westhoek van een ommuurd terrein met een grootte van 30 bij 30 m. Dit terrein was toegankelijk via een poorttoren, die oorspronkelijk in zijn geheel buiten het ommuurde terrein sloot en alleen aan de achterzijde aansloot op de muren van het ommuurde terrein. Onduidelijkheid bestaat over het feit of de woontoren misschien los van het ommuurde terrein heeft gestaan, en dat we hier te maken hadden met een omgrachte woontoren en dat het ommuurde terrein de voorburcht vormde.
Door de bisschop van Utrecht werd in 1311 opdracht te geven om een aanval uit te voeren op het kasteel. Het kasteel liep daarbij schade op, waarvoor Gijsbrecht I van de graaf van Holland 2000 'zwarte tournoisen' ontvangt, om de schade te herstellen. Voor of in 1330 is er mogelijk weer een aanval geweest op het kasteel, want in dat jaar belooft Gerard Splinter van Nijenrode het kasteel voor 400 pond te verbeteren. Deze belofte werd gedaan aan graaf Willem III van Holland.

In 1481 was er een strijd tussen de burgers van de stad Utrecht en de bisschop van Utrecht, die bij het kasteel Nijenrode werd uitgevochten. Het kasteel werd belegerd en nadat het was ingenomen, werd het geplunderd en in brand gestoken. Door Jan III van Nijenrode werd waarschijnlijk nog voor zijn dood in 1395 opdracht gegeven om de vernielingen te herstellen.

In 1511 komt een leger van Utrechters en Geldersen naar Breukelen en belegeren Nijenrode en het kasteel Gunterstein. Beide kastelen worden ingenomen en verwoest. Volgens overlevering werden er stenen van beide kastelen gebr

uikt voor het herstellen van de vervallen muren van de Bemuurde Weerd in Utrecht. Willem Torck geeft opdracht het kasteel te herbouwen.

Getrouwd ca 1505 met Josina van NIJENRODE, geboren ca 1479, overleden ca 1539.


Josina, de rijke erfdr. van Nijenrode, verloor reeds op jeugdige leeftijd haar beide ouders, waardoor ze voor een moeilijke taak kwam te staan. In 1504 werd ze samen met haar zuster Johanna door Willem Torck, drost van Goch, geschaakt en na verloop van enige tijd trouwde ze met haar ontvoerder. Onder haar bewind in maart 1511 verschenen de Utrechtenaren voor de zoveelste maal voor de muren van de ridderhofstad Nijenrode. Na een hevig en verbeten gevecht viel het kasteel ook nu weer in handen van de Utrechtenaren. Het trotse kasteel werd andermaal vernield en afgebroken. De stenen werden gebruikt om de vervallen muren van de Weerd bij Utrecht te herstellen. Het huis Geenterstein uit de omgeving onderging hetzelfde lot.
Maar ook nu werd Nijenrode weer herbouwd. Nu echter door Willem Torck, die door zijn huwelijk met Josina van Nijenrode heer van Nijenrode was geworden. Deze heeft op den duur blijkbaar betere betrekkingen met Utrecht aangeknoopt, zodat op de 27ste oktober 1536 het huis Nijenrode, nadat het precies twee en een kwart eeuw een Hollandse leen was geweest, toen als ridderhofstad in het Groot Placaatboek van Utrecht werd bijgeschreven. Ongetwijfeld is Nijenrode daardoor wel in rustiger vaarwater gekomen.

20 Sept. 1538
Testament van Josina van Nijenrode, waarbij zij de tienden van Gooiland in lijftocht vermaakt aan haar man, Willem Turck.

dr. van Johan van NIJENRODE (de Blinde) en Elisabeth van ZUIJLEN van de HAER.

   2. 

Lubbert TURCK (Torck) (zie 11266).

   3. 

Margaretha TORCK, geboren ca 1498.


22534    Heer, Ridder Joost van HEMERT, geboren ca 1452 te Neder-Hemert, overleden op zondag 7 mei 1497,
ridder, heer van Nederhemert, heer van Sinderen, drost en richter van de Veluwe en drost van Baer[13].

https://i0.wp.com/www.marcel-vos.nl/wp-content/uploads/2015/06/2040403.gif

 

zn. van Ridder Johan Gysbertsz (Jan) van HEMERT (zie 45068) en Heilwich van NIJENRODE (zie 45069).
Getrouwd ca 1498 te Nederhemert met
22535    Anna van VLODROP (Flodrop, Flodorp)[14], geboren ca 1465 te Nederhemert, overleden ca 1517.

Op 17 september 1500 verkrijgt Anna van Flodrop de weduwe van Johan Van Hemert de voogdij van Karel hertog van Gelre over haar dochter Hedwig van Hemert dr. van de overleden Joost van Hemert (Hedwig was toen 2 jaar) zie ook onderstaande archiefstukken.


Karel van Egmond, hertog van Gelre ontheft Anna van Flodrop, weduwe Joest van Hemert, van de voogdij over hare dochter Heilwich, omdat zij, na hertrouwd te zijn met Johan Scheijffert, van Meraide, oudste zn. van Hemersbach, het huis Hemert in bezit had genomen, na den dood van Gijsbert van Hemert in 1498, welke op last van den hertog het huis bezet had gehouden, 1502 februari 20[15].


Maximiliaen Roomsch koning etc. Herzog zu Geldern schenkt aan zijn getrouwen Johan van der Aa, heer zu Buchennhoven, het slot en dorp Hemert, in den Bumlerwerd in den lande Geldern gelegen, so bald wir dasselb sloss und dorff in uns gewalt bringen, 1503 januari 21 (gegeven te 's Hertogenbosch)[16].

Waaruit geboren:

   1. 

Hadewey (Heijlwich) (zie 11267).


Getrouwd (2) op zondag 20 februari 1502 met Johann VI von SCHEIFFART van MERODE, overleden 1537.


Heer van Hemmersbach, Sindorf en Clermont, pandhouder van Liedberg.

Kasteel Sinderen (1730), tekening uit 1785 van Hendrik Tavenier (1734-1807)

Kasteel Sinderen (1730), tekening uit 1785 van Hendrik Tavenier (1734-1807)

 

Sinderen is een voormalig kasteel en landgoed in de gemeente Oude IJsselstreek, westelijk gelegen van het dorp Sinderen, in de Nederlandse provincie Gelderland

 

Kasteel Sinderen is vermoedelijk in de 12e eeuw gebouwd onder het voormalige graafschap Lohn ter verdediging tegen het voormalige graafschap Zutphen.[1] In 1150 werd door de kasteelheren de Antoniuskapel gesticht. In 1234 ontstond het dorp Sinderen, dat tegen het kasteel aan gebouwd werd.[2] De Antoniuskapel werd in 1660 door een blikseminslag vernield, maar reeds in 1662 herbouwd.[3] In 1297 kregen de broers Dirk en Arnold van Sinderen een verzoek van de hertog van Gelre om te gaan wonen op een langoed te Voorst bij Zutphen, zij moesten hem bij staan in de strijd tegen Utrecht. De broers verhuisden naar de Veluwe, zij werden opgevolgd door de heren van Avershagen, nauw verwant aan de heren van Wisch[4]

 

Aangezien het kasteel Sinderen een Gelders leen was zijn in oude hertogenlijke leenregisters de beleningen met dit goed opgenomen.
Zo blijkt, dat in 1413 Hadewig van Sinderen, huysfrou van Johan van Gelre, bastaard, dat huys te Sinderen met sijnen c!iqel~grav~en ende met #den Snauw& fiat Zutphenschen rechte werd beleend. Deze belening werd in 1424 herhaald, waarbij Hadewig haar man aan het leengoed tuchtigde. Uit die zelfde bron weten we, dat er kort vóór 1456 een grote verandering kwam in haar leven: in 1456 wend zij namelijk opnieuw beleend met Sinderen, maar zij blijkt dan weduwe van Johan van Gelre en hertrouwd mat Reinier van Coevorden (die zij bij de lbetibel~ening ,,set to't m a n en m~amlber") . Eln ijn 1458
blijkt te zelfder plaatse weer iets interessants aan het licht te komen,  want dan transporteert zij zij Sinderen c.a. op Johan van Hemert en diens zoon Joost van Hemert, met de beperkende bepaling dat, indien Joost zonder nakomelingen zou sterven Reinier, Aloff en Johan van Coevorden het bezit zullen erven ((dus naar de kant van haar tweede man).


Op deze voorwaardelijke bepaling moeten we nader ingaan. Als Hadewig namelijk het leen op Johan van Hemert ridder heer tot Hemert en Doorwenth en diens zoon wil transporteren tegen, ,dan betfekenlt dit, dat Hadewig zelf geen kinderen had en dat deze Johan daarom een bloedverwant van haar moet zijn, die dan als eerste in aanmerking kwam om van haar te erven. Immers, indien door Hadewig's kinderloos overlijden het leen ledig zou zijn geworden, dan was het de Gelderse hertog geweest, en niet Hadewig, die het leen aan een ander had toegewezen. Zij maakt dus in 1458 a.h.w. een testamentaire beschikking, uiteraard, al wordt dat niet vermeld, met goedkeuring van de hertog. Het motief voor deze beschikking zullen we ongetwijfeld moeten zoeken in het feit, dat Johan van Hemert nauw verbonden was met het geslacht van Sinderen. Dat is alleen verklaarbaar, als we aannemen dat één der jongere zusters van Hadewig, die in 1400 nog ongetrouwd waren, naderhand met een Van Hemert is getrouwd, uit welk huwelijk dan Johan is geboren. Zo is het slot in handen van diens nageslacht gekomen en gebléven, want Johan's zoon Joost trouwde met Anna van Vlodrop en had een mannelijke telg. Overigens werd niet Hadewig's tantezegger Johan van Hemert de eigenlijke bezitter van Sinderen - hij was immers heer tot Hemert en Doorwerth - maar diens zoon Joost.
Deze was kennelijk 'een jongere zn. van Johan: hij werd geen heer tot Hemert en Doorwerth, maar wel tot Sinderen en bovendien drost van Veluwe ").

Op oude topografische kaarten zijn omvang en ligging van het voormalige kasteelterrein nog goed zichtbaar. Op een plattegrond van het kadaster uit 1830 is het huis met het koetshuis omringd door twee grachten. Ook zijn er op de kaart nog vier grote schuren buiten het kasteelterrein te zien, waarvan er een jeneverstokerij bevat.[5]

 

Rond 1875/76 werd het kasteel verkocht, omdat de toenmalige eigenaar geen geld meer had om het huis te onderhouden. De nieuwe eigenaar jonkheer Louis van Schuilenburgh uit Terborg liet het gebouw slopen. Met onderdelen, balken en stenen uit de sloop zijn een aantal boerderijen gebouwd in het dorp Sinderen, te herkennen aan de witte kleur[2]: de Meyne, de Bongerd, de Roesse, Nieuwe Veld ('t Ni-je Veld) en Scholtenveld.

 

Op het voorterrein van het afgebroken kasteel, op de plaats van het koetshuis, werd in 1904 een nieuwe boerderij gebouwd, de huidige boerderij Huisboer (D'n Huusboer). Het fundament van het kasteel ligt er nog naast, archeologisch onderzoek zou in de toekomst meer feiten aan het licht kunnen brengen. Overblijfselen van het kasteel zijn verder nog de grachten langs de Rentmeesterlaan en de Kasteelweg en de Antoniuskapel.[6] Achter de Antoniuskapel bevindt zich de rond 2003 gerestaureerde grafkelder van de familie Ruebel. Zichtbaar is de marmeren grafsteen van de jong overleden dochter Bertha (1855-1864).

 

Tot 2012 was het onbekend hoe dit kasteel er precies uit heeft gezien, doordat er verschillende afbeeldingen bestonden van een "kasteel Sinderen". Ook leek er naamsverwarring te bestaan met de buurtschap Voorst en Kasteel Sinderen in het dorp Voorst bij Zutphen. Waarschijnlijk is het huis in Sinderen door de eeuwen heen een aantal keren grondig verbouwd.

Wim Meijerman, bestuurslid van de Historische Vereniging Achterhoek Liemers, had in Auerbach (Zuid-Duitsland) contact met de nazaten van de heren van Sinderen. De achterkleinzn. van het paar Herman von Heymann en Emma Ruebel toonde hem uit het archief de originele foto van het kasteel, genomen in 1875 vlak voor de sloop. Op deze zeldzame foto zien we een witgepleisterde voorgevel met zeven ramen op een rij en enkele verdiepingen, ook de rechterzijgevel is zichtbaar. In de tuin voor het huis zitten twee vrouwen en drie kinderen. Er is een duidelijke overeenkomst met oudere bewaard gebleven tekeningen van een "kasteel Sinderen".[7]

 

De foto[8] verscheen op 30 april 2012 op de voorpagina van de Gelderlander en gaf voor het eerst een duidelijk beeld van het verdwenen gebouw. Willem Meijerman publiceerde hierover in het Contactorgaan van de Oudheidkundige Werkgemeenschap Aalten, Dinxperlo en Wisch, ADW.

De ontdekking van de foto was de aanleiding voor het oprichten van de Werkgroep Huis Sinderen, voortkomend uit ADW. Men stelde zich ten doel om nieuw historisch materiaal te verzamelen en uiteindelijk hierover een boek te publiceren.[9] De werkgroep nodigde de nazaten van de familie Ruebel uit voor een bezoek aan hun voormalige familiebezittingen in Sinderen, Anholt en in de omgeving van Kleef. In het laatste week-end van oktober 2012 kwamen elf nazaten van de familie Heymann / Ruebel naar Sinderen om kennis te maken met het historisch onderzoek. Zij bezochten onder meer de overblijfselen van het kasteel.[7] Er ontstond een regelmatige informatie-uitwisseling met enkele leden van de familie. De nieuwe historische onderzoeken leidden tot een boek genaamd Huis Sinderen – Geschiedenis van een verdwenen langoed. Uitgever ADW en de auteurs Herman Hofs, Willem Mijerman en Willem Ormel presenteerden het boek te Sinderen op 7 april 2018.

 

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/6/68/Kasteel_Sinderen-restant.jpg/1920px-Kasteel_Sinderen-restant.jpg

Kasteel Sinderen - overgebleven stenen brokstuk

 

Literatuur

·         Hofs, Herman, Willem Mijerman en Willem Ormel: Huis Sinderen. Geschiedenis van een verdwenen langoed. Uitg. 2018 Oudheidkundige Werkgemeenschap Aalten - Dinxperlo - Wisch ISBN 978-90-828336-0-7

 

Noten

1.      Genealogie Familie Meijerman

2.      IJsselstreek.nl: Burgemeester bezoekt Sinderen

3.      Fietsen in de Achterhoek

4.      De heren van Sinderen

5.      Verdwenen kasteel Sinderen

6.      Sinderen.com: Geschiedenis

7.      Omhoog naar:a b Nazaten onder de indruk van Sinderen

8.      Antieke foto van kasteel Sinderen duikt op in Duitsland, uit de de Gelderlander van 30 april 2012

9.      Adel keert terug op Sinderen


22536    Brant WILLEMSZ, geboren ca 1445 te Voorst, zn. van Willem BRANTSZ (zie 45072) en Gerberich (zie 45073).
Waaruit geboren:

   1. 

Reiner BRANTSZ (zie 11268).


22538    Lubbert Hendrix HISSINCK.
Getrouwd met
22539    Geertruid ANDRIES.
Waaruit geboren:

   1. 

Geertien Lubberts (zie 11269).

 

25106    Godschalck van der EYK Woutersz.

 

Het leen 3 gesplitst in 3A, 3B en 3C[17].

3A. 7 (1525: kleine) morgen, (1525: strekkend van de halve Dussen tot het land van Altena; 1694: de banwetering), oost: Arnout van der Eik, broer van de leenman, (1510:

Jan Woutersz. van der Eik; 1602: Adriaan Cornelisz. van Kampen; 1694: Brien de Feiter, Leendert Adriaansz. c.s. met 10 morgen, die de weduwe houdt; 1753: Kobus Staal en Isak van Herp; 1777: Leendert van Herp en Adriaan van der Pluym), west: Willem van der Eik (1510: Godschalk van der Eik; 1602: Adriaantje Bruinendr., weduwe Joost Adriaansz.; 1694: Sebastiaan en Arnout Jansz.; 1753: Hugo Hugen Holster; 1777: Jan van Dinteren), (1754: zuid: de halve Dussen, noord: de halve Pan wetering).

9 maart 1463: Godschalk van der Eik Woutersz. na bedijking en na verzuim door erven van de heer Herbaren van Riede, bevestigd door Adriaan heer Herbarenz., met lijftocht van Adriaan, dr. van Adriaan Okkersz., zijn vrouw, 6461 fol. 195.

7 september 1510: Jan Willemsz. van Honswijk voor Maria, dr. van Godschalk van der Eik, zijn vrouw, bij dode van Hendrik van der Eik Godschalksz., haar broer, 6463 fol. 62v.

2 mei 1525: Jacob Arnoutsz. van Dordrecht bij overdracht door Jan Willemsz. van Honswijk voor Maria van der Eik, diens vrouw, 6463 fol. 156-157.

 

Waaruit geboren:

   1. 

Maria Schalck van der EYK (zie 12553).

   2. 

Heynrick van der EYK

 

 

25216    Jonkheer Aert KYVIT/KIEVITS van VEEN[18], geboren ca 1415 te Veen, begraven ca 1480 te 's-Hertogenbosch.

Aert woonde in 1457 te Heusden, resp. in 1462 te Vlijmen; bezat goederen te Heusden, Hedikhuizen, Baardwijk en Esch. Hij is met zijn echtgenote begraven in de St-Jan te 's-Hertogenbosch

zn. van Willem Arentsz KIEVITS van VEEN (zie 50432) en Elsa van HO(O)RNE (zie 50433).
Getrouwd met
25217    Adriana (Belia) van BRUHEZE[19], geboren ca 1415, begraven ca 1487 te 's-Hertogenbosch, dr. van Rudolph van BRUHEZE (zie 50434).
Waaruit geboren:

   1. 

Jan (de Baljuw) KIEVITS van VLIJMEN (zie 12608).

   2. 

Cornelis KIEVITS van VLIJMEN.

   3. 

Willem.

   4. 

Roelof KIEVITS van VEEN.

   5. 

Margriet KIEVITS van VEEN.


25218    Gijsbert Jan Kuijsten van ONSENOORT, geboren ca 1425, overleden voor 1430.

Margriet, Joanna, Aleijt ende IJda, dogters van wijlen Gijsbrecht Kuijst en Zachus, geheten Zeets die Roever, getrouwd met jonkvrouw Kathelijn Gijsbrechts Kuijst dragen op aan Gijsbrecht, zn. van wijlen Gijsbrecht Kuijst voornoemd, hun deel in de Reeckel tot Stripe[20].

Gijsbrecht Gijsbrechtz. Kuijst verpacht aan zijn schoonbroeder Zeets die Roever, zijn erve in Stripe[21]

 

zn. van Jan KUIJST(EN) (zie 50436) en Elisabeth van ANDEL (zie 50437).
Waaruit geboren:

   1. 

Margriet KUYST(EN) van HONSOIRDE (zie 12609).

   2. 

Joanna KUYST(EN) van HONSOIRDE.

   3. 

Aleyt KUYST(EN) van HONSOIRDE.

   4. 

IJda KUYST(EN) van HONSOIRDE.

 

26890    Claes Cornelisz HUIJSMAN.


Huijsman, Claes Corneliss (in Bergschenhoek)
751,126 14- 8-1619
751,126v 14- 8-1619


Zn. van Cornelis HUIJSMAN (zie 53780).
Getrouwd met
26891    Annetgen CORNELIS.
Waaruit geboren:

   1. 

Maritge Claes (zie 13445).

 

31520    Jacob BAL, geboren ca 1485 te Bruinisse, overleden ca 1564 te Bruinisse.


Lantman binnen de Hooghe Heerlijckheit van Bruinisse Beoosten-Duvelandt, 1538-1564 Kerkmeester van de Parochie van Sinte Jacob die Mindere

(De naam Bal stamt mogelijk af van "Baldevinus of Baldewijn (=Boudewijn). De familie heeft een wapen. In rood drie ballen van zilver, geplaatst 2:1 dekkleden: rood gevoerd van zilder, helmteken: drie uitkomende tulpen van rood aan een steel van groen)

De polder van Bruinisse is aangelegd in 1468 en mogelijk behoorden de ouders van Jacob tot de pioniers in deze polder.   

Getrouwd voor de kerk voor 1515 met
31521    Maaijken Marinusse MARINUSSE, geboren ca 1492, overleden in 1567.

 

Notitie bij overlijden van Maeijkcken: die huysvrou van Jacob Bal saligher.


Waaruit geboren:

   1. 

Marinus Jacobs (zie 15760).

 

32192

Waaruit geboren:

 

 

Generatie XVI


 
45056    Lubbert Gheritszn HAMER, geboren ca 1428 te Nybroek,
landontginner, zn. van Gherit HAMER (zie 90112).
Waaruit geboren:

   1. 

Warner LUBBERTS, geboren ca. 1455 te Loenen.

 

Warner is in 1478 ingeschreven in het Burgerboek van Zutphen met als aantekening "gratis".

 

   2. 

Gherit (zie 22528).

   3. 

Johan LUBBERTSEN, geboren ca. 1458 te Loenen.

 

Johan wordt op 12 januari 1481 ingeschreven als nieuwe burger te Zutphen.

 

   4. 

Hendrik, geboren ca 1462 te Loenen.

 

Hendrik komt voor op de "Schattingslijst van de Veluwe jaar 1511/12 in Loenen ambt Apeldoorn. Hij is bezitter en betaalt belasting. Evert en Gisbert hebben op dat moment geen goederen die belast kunnen worden (vermelding P(auper).

 


45058    Herman van WAMEL,
pachter Lutteke Molentiin te Voorst.
Waaruit geboren:

   1. 

Engele (zie 22529).



 


Eerste blad    Vorig blad   

Blad 8 van 42 bladen

Volgend blad    Laatste blad

Homepage | E-mail

 


gemaakt met PRO-GEN 'Genealogie à la Carte' software



[1] De ontginningen en nederzettingen inhet noordelijk deel van het kerspel Voorst

[2] A.P.M. Kievits en J.F.A. Kievits, "Geschiedenis van het Geslacht Kievits," eigen uitgave, Roermond, 1985

[3] Info: Anthonius Broederschap te Zutphen 1532-1567

[4] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[5] Nederlands Adelsboek 1952 blz. 407-412

[6] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[7] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[8] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[9] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[10] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[11] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[12] Europäische Stammtafeln Neue Folge 31 Die Herren von Egmond II (1462-1538), Grafen von Büren und Leerdam

[13] SCHAAP_1970, Ds. J.W. Schaap, (De Nederlandsche Leeuw, Jg. LXXXVII, nr. 7, 1970)

[14] SCHAAP_1970, Ds. J.W. Schaap, (De Nederlandsche Leeuw, Jg. LXXXVII, nr. 7, 1970)

[15] Gelders Archief

[16] Gelders Archief

[17] De Lenen van de hofstede Polanen in Muilkerk en omstreken (1352-1797) (J.C. Kort)

[18] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[19] http://fritsstoffels/beepworlds.de/kwartierstaat3.htm

[20] Schepenprotocol van 's Hertogenbosch nr. R 1199, 85 ro 27 juli 1429

[21] Schepenprotocol van 's Hertogenbosch nr. R 119985 ro 27 juli 1429